Verzamelde beschouwingen
(1950)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend
[pagina 147]
| |
Een Amerikaansche vertaling van BaudelaireEen vertaling van Baudelaire is als zoodanig reeds een eenigszins diepgaande beschouwing overwaard. Van weinig dichters is in de laatste decenniën de roem zoo stijgende geweest, en het ziet er niet naar uit alsof hierin spoedig een kentering zal komen, integendeel. Baudelaire is een van die kunstenaars, die door hun leven en hun persoonlijkheid niet minder boeien dan door hun werk. Men kan zich bij de beoordeeling van dit laatste niet geheel los maken van het eerste, en dat lijkt mij niet noodig ook. Het is te begrijpen, dat dit werk vertalers heeft aangetrokken, niettegenstaande de geweldige moeilijkheden, die aan het vertalen van verzen nu eenmaal verbonden zijn. Eén vertaler althans heeft die moeilijkheden glansrijk overwonnen; ik behoef zeker niet te zeggen, dat ik Stefan George bedoel. Men kan iemands werkzaamheid als vertaler uiteraard moeilijk met die als dichter vergelijken, maar ieder die ooit het vers heeft gehanteerd, zal mij begrijpen, als ik zeg, dat ik de vertalingen van George, enkel als ‘prestatie’ gezien, haast nog bewonderenswaardiger vind dan zijn - sublieme - gedichten. Dat de onderhavige vertalingGa naar eindnoot1 het tegen die van George aflegt, spreekt vanzelf, en ik zal er de auteurs niet hard om vallen. Verder laat het zich hooren, dat de voortreffelijke dichteres, die mejuffrouw Millay is, er meer van terecht gebracht heeft dan de mij onbekende heer Dillon. Maar laat ik, alvorens in de vertaling nader te treden, eerst een en ander opmerken over de - behalve dat de aanhef wat aanstellerig is - voortreffelijke voorrede, waarin mejuffrouw Millay haar denkbeelden over het vertalen van gedichten in het algemeen, en die van Baudelaire in het bijzonder, uiteenzet. Haar theorieën lijken mij onweerlegbaar. Het heeft geen zin er hiervan een parafrase te geven, maar alles wat zij betoogt over: waarom verzen moeten worden vertaald in verzen, en verzen | |
[pagina 148]
| |
van - als ik het zoo mag zeggen - hetzelfde formaat; waarom verzen alleen door dichters kunnen worden vertaald enz. - het is mij alles uit het hart gegrepen. Maar nu komt mijn eenige, maar zeer belangrijke, theoretische bezwaar tegen deze vertaling, althans tegen vele verzen daarvan: ik vind, dat de vertalers zich al te zeer aan de hierboven gestelde, en in principe juiste, regels hebben gehouden. Ik sprak opzettelijk van ‘verzen van hetzelfde formaat’. Dat is iets anders dan verzen in precies dezelfde maat. En dit komt het sterkst uit bij hun vertalingen van de Fransche alexandrijnen. Het is mij een raadsel, dat de vertalers, of althans mejuffrouw Millay, na haar volkomen juiste opmerkingen over de Longfellow-vertaling van Baudelaire en na de eveneens volkomen juiste opmerkingen (op pag. XVI tot XXI) over het verschil tusschen het klassieke Fransche en het klassieke Engelsche vers, niet de eenige logische conclusie hebben getrokken: dat men den Franschen alexandrijn moet vertalen in een Engelschen vijfvoeter en niet in een alexandrijn of, zooals zij gedaan hebben, pseudo-alexandrijn, dien zij pentameter noemen. Zij hebben n.l. wel begrepen, dat het niet aangaat, den metrumloozen Franschen alexandrijn over te brengen in een metrischen Engelschen. Mejuffrouw Millay geeft nota bene nog een voorbeeld, als zij zegt: gesteld dat ik
La servante au grand coeur, dont vous étiez jalouse,
vertaalde door
The big-hearted servant, of whom you were jealous,
dan zou ik het alleen kunnen laten volgen door een regel als
Was not such a slut as the other maids tell us.
Inderdaad, zij heeft dus heel goed beseft, dat een Fransche alexandrijn, al heeft hij ook evenveel lettergrepen als een Engelsche, veel korter klinkt en bovendien deze laatste een ongenietbaar stijf vers is. Hieraan zijn de vertalers tegemoet gekomen door geen echte alexandrijnen te schrijven, maar de hierboven reeds | |
[pagina 149]
| |
vermelde ‘pentameters’, d.w.z. verzen met zes heffingen, maar daartusschen een wisselend aantal lettergrepen, waar de klemtoon niet op valt. Hierdoor is wel wat verbeterd, maar gelukkig kan ik het resultaat toch niet noemen. De aldus ontstane regels klinken niet, zij zijn bijna steeds amorf. En bovendien hebben zij dit nadeel, dat de vertalers, om die regel vol te krijgen, voortdurend stoplappen, uiteraard meestal bijvoeglijke naamwoorden, hebben moeten inlasschen. Dit is mijn theoretische bezwaar tegen deze vertalingen. Mijn practische bezwaren zijn drieledig. In de eerste plaats is de vertaling dikwijls leelijk, in de tweede plaats dikwijls veel te vrij en in de derde dikwijls veramerikaniseerd. Het lijkt mij niet noodig vele bewijsplaatsen aan te halen. Wie zich er voor interesseert kan ze zelf in het boek - te over - bijeenzoeken en bovendien is de bewijskracht van dergelijke citaten altijd maar betrekkelijk. Maar om toch één voorbeeld te noemen, hoe krijgt men het in zijn hoofd om ‘ma belle ténébreuse’ te vertalen door ‘my dark and lovely thing’. En hier is waarachtig mejuffrouw Millay nog debet aan. Van de te vrije vertalingen zal ik liever geen voorbeelden aanhalen. Zij zijn er te veel en bestaan voornamelijk in het weglaten van essentieele dingen en het inlasschen van stukken, die veelal verre van fraai en niet in het kader passend zijn. Het veramerikaniseeren toont zich hoofdzakelijk op twee wijzen. In de eerste plaats door het vervangen van een zeer essentieelen kant van Baudelaire: den romantischen, door een soort van modern realisme. Nu weet ik heel goed dat er aan ieder dichter, en zeker aan Baudelaire, verschillende kanten zijn, en dat hij, tegenover die van den romanticus, ook vele daar lijnrecht aan tegenovergestelde eigenschappen bezat: een zekere directheid, een scherpheid van visie en inzicht, die de romantici maar al te zeer ontbeerden. Dit neemt echter niet weg, dat hij vooral van afkomst, ontegenzeglijk romanticus was: alleen het geluid al van zijn verzen bewijst dit onomstootelijk. In het citaat van slechts enkele woorden, dat ik hierboven gaf, kan men al merken | |
[pagina 150]
| |
hoe de vertalers met dien kant zijn omgesprongen. De tweede wijze van veramerikaniseering hangt hier nauw mee samen. Men weet dat voor kort ‘sex’ in Amerika taboe was. Dit schijnt niet meer zoo te zijn. Men merkt het. Nu het hek eenmaal van den sexueelen dam is, staat men daar blijkbaar voor niets meer. Nu, het kan geen kwaad, zooiets lucht op, en op den duur zullen ze wel wijzer worden. Ondertusschen is Baudelaire in dit geval het kind van de rekening geworden. Hij was daartoe, dat zij erkend, ook wel zeer geëigend. Maar juist daarom zou een zekere matigheid bij de vertalers zoo waardeerbaar zijn geweest. Het tegendeel is het geval. Om slechts één voorbeeld te noemen: nooit is het zoo bekoorlijk ambiguë woord ‘fille’ anders dan door ‘harlot’ of iets dergelijks vertaald. En met het aantal vrouwelijke lichaamsdeelen, dat de vertalers aan den oorspronkelijken tekst hebben toegevoegd, zou men een uitvoerige anatomische les kunnen geven. Waar het maar eventjes kon, hebben zij de gedichten met een extra quantum ‘buttocks’, ‘hips’, ‘loins’ enz. gelardeerd. Als middel voor den Fransch onkundigen Engelschman om Baudelaire te leeren kennen zou ik deze vertaling dan ook nauwelijks kunnen aanbevelen. Iets anders is het, wanneer men den Franschen tekst goed kent en in staat is de vertalingen als specimina van Engelsch dichterlijk vakmanschap te keuren. Als zoodanig is er niet weinig te waardeeren. Dillon is, als gezegd, zeker de zwakste van de twee, maar zijn vertaling van ‘Le revenant’ is knap werk. Bij Edna Millay is veel meer te waardeeren en zij heeft zelfs één gedicht, het moeilijke ‘L'invitation au voyage’, op een zoo voortreffelijke wijze vertaald, dat ik deze bespreking wil eindigen met die in haar geheel over te nemen.
Invitation to the voyage
Think, would it not be
Sweet to live with me
All alone, my child, my love? -
Sleep together, share
| |
[pagina 151]
| |
All things, in that fair
Country you remind me of?
Charming in the dawn
There, the half-withdrawn
Drenched, mysterious sun appears
In the curdled skies,
Treacherous as your eyes
Shining from behind their tears.
There, restraint and order bless
Luxury and voluptuousness
We should have a room
Never out of bloom:
Tables polished by the palm
Of the vanished hours
Should reflect rare flowers
In that amber-scented calm:
Ceilings richly wrought,
Mirrors deep as thought,
Walls with eastern splendour hung -
All should speak apart
To the homesick heart
In its own dear native tongue.
There, restraint and order bless
Luxury and voluptuousness
See, their voyage past,
To their moorings fast,
On the stilt canals asleep,
These big ships; to bring
You some trifling thing
They have braved the furious deep.
- Now the sun goes down,
Tinting dyke and town,
Field, canal, all things in sight,
| |
[pagina 152]
| |
Hyacinth and gold;
All that we behold
Slumbers in its ruddy light.
There, restraint and order bless
Luxury and voluptuousness.
1936 |
|