namigen bundel. Maar het curieuze is, dat in dezen bundel, niettegenstaande dien naam, dit gevoel veel sporadischer voorkomt dan in den nieuwen, die echter zijn titel - ‘Porta Nigra’ - klaarblijkelijk weer ontleent aan datgene wat, tot dusver althans, het leidende motief van Marsman's poëzie is geweest: de angst voor den dood. (Als het dit is geweest wat hem zich en anderen hem, tot ‘vitalist’ hebben doen proclameeren, dan kan ik alleen zeggen dat ik geen gevoel ken dat mij, hoezeer ik het kan begrijpen, minder vitaal voorkomt dan juist dat).
Het is geen woordspeling als ik zeg, dat ik vreesde, dat een dergelijke overmatige preoccupatie met den dood (men heeft het destijds bijv. ook met de poëzie van de gravin de Noailles gezien) op den duur dood moest loopen. Maar dat neemt niet weg, dat in deze laatste afdeeling van den bundel eenige aangrijpende gedichten staan, ik denk bijv. aan de ‘Drie verzen voor een doode’, waarmee zij opent. Zij beteekenen echter geen vernieuwing van Marsman's poëzie, wat met de zooeven genoemde verzen uit ‘Hemelsblauw’ wel het geval is en waarom ik deze onvoorwaardelijk hooger schat.
De bundel opent met een lang - tenminste voor een modern gedicht lang - gedicht ‘Breero’. Ik heb dit bij mijn voorgaande opmerkingen buiten beschouwing gelaten. Er staan fijne regels in en het is ongetwijfeld een prestatie van een zekere verdienste. Maar het kan mij het bezwaar, dat ik tegen dergelijke gedichten heb (tegenhangers op poëtisch gebied van die ellendige ‘vies romancées’ - niet te verwarren met authentieke biografieën) niet ontzenuwen. Het komt altijd neer op het verkleinen van groote dooden tot den omvang van kleinere levenden.
Dit alles neemt echter niet weg, dat ‘Porta Nigra’ niet alleen een boek met vele schoone verzen is, maar ook een boek, dat nieuwe mogelijkheden voor zijn dichter opent.
1935