Naschrift
Bij het uitgeven van dezen bundel lijkt het mij een plicht, van de opneming van enkele gedichten rekenschap af te leggen. ⁌ De bundel bevat werk van ruim tien jaren, dat in de twee afdeelingen vrijwel chronologisch is geplaatst. Hij heeft daardoor de fout van te laat te komen, reeds in de eerste plaats, omdat vele van de gedichten de uiting zijn van een levenshouding, die thans niet meer onveranderd de mijne is. Maar bovendien, al is alle zoogenaamde jeugdpoëzie, naar wel van zelf spreekt, er niet in opgenomen, dit neemt niet weg, dat er onder de vroegste gedichten enkele zijn, op wier behoud ik prijs stelde, maar die ik thans niet meer zóó zou schrijven als toen zij ontstonden, omdat zij in détails, behalve de gewone onvolmaaktheden, dat zekere behagen in de woorden om de woorden zelf vertoonen, dat welhaast niet één jong dichter schijnt te kunnen vermijden. Ik heb ze echter niet veranderd. Zij zijn de uitdrukking van wat ik toen vermocht, en mogen als zoodanig staan of vallen. ⁌ Deze opmerking is niet bedoeld als een poging om de kritiek vooraf te ontwapenen - welke poging trouwens even ondoenlijk als ongewenscht zou zijn - maar alleen als de uiting van litterair geweten in die gevallen, waarin schrappen mij een wel gemakkelijke, maar steriele oplossing leek.
Februari 1921.
B.