Het verlangen(1921)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] Een Bedelaar Wat zal ik mij nog bukken om te rapen? Bukken doet pijn, de vlugge vreugd ontglipt. Mijn eenigste verlangen is: te slapen Als een vergeten koning in zijn krypt. Zij zijn verzaligd, de gestorven vorsten, Verheven tafelen zijn hun gespreid Voorbij dit aardsche hongeren en dorsten, En aan hun stof is geur van eeuwigheid. Geroeste kronen en verdofte bagen En nuttelooze scepters vangen thans Niet meer den ijdlen schijn der lichte dagen, Maar slechts een bronzen, tijdeloozen glans. Kuische beslotenheid der grafspelonken! Hier volgt de wereld aldaags 't oude spoor, Speelt, strijdt en wordt vermoeid in 't zonnevonken, En gaat dan weer aan nacht en dood te loor. Veroveraars, wier namen als legenden, Minnaars, wier slapen koel van kussen zijn, Zij weten 't wel, waarheen hun dagen renden, En heel hun drift is niet dan angst voor pijn. Een beedlaar in de schaûw der kathedralen Is meer dan dezen en hun ijdlen schal. Hij ziet de zon op 't leege kerkplein stralen, En wacht geduldig op den avondval. Misschien dat in een schemerende gaarde De slaap zich op zijn oude leden stort, En, aan zijn kleeren nog een reuk van aarde, Hij in den blauwen hemel wakker wordt. Vorige Volgende