Het verlangen(1921)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Doodenoffer Wij zijn maar weinig van de vele dooden, Die wij beminden onder de aardsche zon, Toen zij en wij eenzelfden droom vergoodden, Waarmee het bonte leven ons omspon. Wellicht dat bij het achtelooze spreken Dwars door de dagelijksche dingen heen, Een naam toevallig komt naar voren breken, Die uit de erinnering al haast verdween. Maar dit blijft steken in ons vaag begrijpen, En zinkt niet verder als gevoel naar 't hart; Wij reiken weer naar het toekomstig rijpen En jagen voorwaarts, in ons zelf verward. Ten hoogste dat bij gure najaarsnachten Wij hen herdenken, diep in 't warme bed, En dat een enkle traan bij die gedachten Meer om ons lot dan 't hunne ons 't oog benet. O laffe ontroeringen eens schoonheidzieken, Die bij een weeken weemoed graag verwijlt, Maar nooit op der gedachten vuurge wieken Den vreeslijke' ernst van 't sterven heeft gepeild. Hij die verscheiden is - wie kan ooit raden De gruwzame angsten van zijn stervensuur? Hoe gloeide nog zijn hart naar sterke daden, Zijn lippen naar der kussen scheppend vuur. Maar hij was reeds aan 't eind van alle paden. Nog ééns krampte een begeerte door zijn ziel Naar 't zonlicht der toekomstge dageraden, Eer hij voor eeuwig aan den dood verviel. [pagina 94] [p. 94] En hij is één uit die ontelbre scharen, Wier stof den bodem van ons leven vloert, Al de gestorvenen van alle jaren, Wier scheidenspijn ons bijna nooit ontroert. Alleen zeer zelden, wen de schemers glijden, En 't hart ontwaakt als een oud instrument, Waarvan de speler leefde in vroeger tijden, En geen van nu de ontwende grepen kent - Als dan, hoe meer ons nood en sterven wenken, Onze aandrift naar het zoete leven haakt, Dán hebben wij geofferd: het herdenken Heeft als een zwaard ons in het hart geraakt. Vorige Volgende