Het verlangen(1921)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] De Schaduw Geenzijds der dagen en hun bonten luister, Wier volheid wentelt in het open licht, Is een gebied van schaduwen en duister, Waar alles uitdeint wat zich ginder richt. En tusschen beide gaat ons korte leven: De dagen dwingen ons in 't luid vertier, Maar wat den schemer boodschapt ons een beven In 't hart: de schaduw valt, uw rijk is hier. Dan dwalen we in gepeins langs stille kaden, Waar de avonddamp de steenen van beslaat, Met de belofte van een droom beladen, Die als een dauw ons langs de slapen gaat. Wij zien alom de schemer dichter worden, - Hij groeit en rijpt en ruischt, een donkere oogst - De huizen en de boomen zich omgorden Met duister, dat hun deerlijke armoe troost. Het zwarte water deint in zwakke rimpels, Die murmelen als een geheim dat riep, En de lantarens ontplooien hun wimpels Van weerschijn in het kabbelende diep. En langs der weinge wandelaars gelaten Speelt schaduw, slagschaduw en weifle schijn, Zoo teeder, dat zij, rein van alle haten, Als van beminden en vertrouwden zijn. Er spoelt een golf van deernis over de aarde, De harten raken vlot en drijven mee, En deinen, nu de storm des daags bedaarde, Op nacht en stilte, een eindelooze zee. [pagina 68] [p. 68] En tot de dageraad langs bleeke wegen Den hemel wint en de geruchten wekt, Is er verteedering en warm bewegen Van leven, dat naar zijnen oorsprong trekt. Vorige Volgende