De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd83Almeloo 3 Mei 1920
Beste Aart Wel bedankt voor den brief, dien ik eergisteren van je kreeg. Ik ben blij, dat mijn stukje over St. Veit eenigszins naar je genoegen was. Ik voel me altijd bezwaard, als ik mijn oordeel over een boek moet neerschrijven, en dat te meer naarmate ik het meer bewonder. Ik ben zeer benieuwd naar je nieuwe boek. Dat is een vervolg op Kinderland, niet waar?Ga naar voetnoot315 Van mijzelf kan ik geen goeds berichten. Ik bevind mij in een zóó perilleusen toestand als nog nooit van mijn leven. Ik kan er geen eens over schrijven. Je mag er ook met niemand (behalve met Toos en Joh) over spreken. Misschien loopt het nog met een sisser af. God geve het, anders ben ik voor altijd vernietigd. Ik hoop | |
[pagina 158]
| |
gauw eens bij je te komen, als het achter den rug mocht zijn. Ik kan toch wel een nacht bij Joh logeeren, niet waar?Ga naar voetnoot316 Ik had de schrijverij juist weer een beetje hervat, maar nu is alles natuurlijk weer voorbij. In de Gids van deze maand staat een kleine necrologie, die ik over Jan Danser schreef.Ga naar voetnoot317 Mijn vader is Zaterdagavond uit de Emma-kliniek teruggekeerd. Hij maakt het gelukkig goed, als hij zich nu maar wat weet te menageeren, maar dat is het juist. Sinds kort werk ik op de Griffie v/h Kantongerecht alhier. Ik heb n.l. gesolliciteerd naar griffies, te Kampen of te Veghel. 't Is een rustig baantje, en 't bevalt mij wel. Als alles tenminste niet met mij naar de bliksem gaat. Beste Aart, ik leg je nogmaals de meest volstrekte geheimhouding op, zelfs over het weinige wat ik je schreef. En geloof mij met hartelijke groeten ook aan Toos en Joh
als steeds je Jacques |
|