De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd65Bergen 18 September 1917
Beste Aart. Hartelijk dank voor het briefje, dat ik gisteren van je kreeg. Ik ben erg blij, dat de dag hier en die daarvoor je zoo goed bevallen zijn. Je groeten heb ik overgebracht; het deed me veel genoegen, dat R[oland] H[olst] en G[reshoff] een aangenamen indruk hebben gemaakt: Wat zij over jou hebben gezegd, durf ik je waarlijk niet over te brieven, om je niet te doen blozen van verwaandheid; maar 't is wel de meest schitterende logenstraffing van je waan, dat je niet geschikt zoudt zijn voor de omgang met menschen. Met menschen bedoel ik, niet met bruten; dat zou je misschien minder goed lukken dan een ander, maar wat zegt dat au fond? - Gisteren arriveerde hier M. Nijhoff, die bij Holst logeert tot morgen. Was dit op zichzelf reeds aangenaam, dit was het dubbel omdat hij misschien een buitengewoon geschikte, zij het ook tijdelijke betrekking voor mij heeft. Zijn vader wil n.l. een register gemaakt hebben op de Nederl. Spectator, die van 1880-1907 b/d firma Nijhoff verscheen.Ga naar voetnoot255 Dat is een reuzenwerk, er zijn al 2 menschen op gestrand, die het als nevenbetrekking wilden waarnemen. Er zou dan een vaste som worden uitgetrokken waar ik - héél bescheiden natuurlijk - ± 2 jaren van kon leven. Wat moet zoo'n zaak toch enorm gaan, dat er zoo iets uitsluitend gedaan kan worden, omdat de heer N. er lust in heeft, want er zit natuurlijk geen cent winst aan. - Je begrijpt, hoe dolgraag ik dit zou hebben. 't Is natuurlijk wel geen ideaal-werk, maar toch voor een snuffelaar en bibliomaan als ik geknipt; honderd maal meer als alle secretaris e.d. baantjes. En dan, ik kan wonen waar ik wil, ik ben vrij, aan geen werkuren gebonden (Frons nu het voorhoofd niet, o kenner van mijn energie en derzelven aberraties!) En dan: je begrijpt welk een introductie zoo iets is voor eventueele latere sollicitaties aan bibliotheken e.d.. Ik zou werkelijk mijn handen toeknijpen als ik het kreeg, maar het staat alles nog op losse schroeven. Misschien evenwel dat ik er de volgende week voor in den Haag moet zijn. Ik zou dan graag van die gelegenheid gebruik maken om één nacht bij jelui te komen logeeren. Zou dat gaan? Ik schrijf dan natuurlijk nog wel bijtijds, wacht dus met antwoorden maar even tot je een briefkaart van me hebt, waarin ik définitief bericht zend. Wat Neeltje betreft, ik sta nog steeds in dat ellendige dubio. Ik weet zeker, dat | |
[pagina 130]
| |
ik mijn leven lang gelukkig met haar zou kunnen zijn, en tòch - de vrijheid is zoo overbegeerlijk (als je haar niet meer hebt, anders is zij verre van verlokkelijk); en iedere knappe meid ontsteekt mij weer. Wat een ellendige romantici zijn we toch allemaal nog, niettegenstaande onze z.g. ‘bezinning’ en ‘verwijdering v/h impressionisme’.Ga naar voetnoot256 Toch hoop ik de kracht te vinden mij te decideeren op haar (wat een slap zinnetje, hè; wat een kerel!) Nu adieu, ik hoop tot de volgende week. Hart. gr. ook aan Toos en Joh,
van je vriend Jacques |
|