De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
57Amsterdam, 20 Maart 1917
Beste Aart. Dacht je, dat ik je niet geheel onlistige, maar toch veel te doorzichtige trucs niet doorzie? Dat je nu die Lettres d'un soldat niet terugzendt, niettegenstaande je heiligste beloften daaromtrent, voordat ik een stukje over je geschreven heb in de Groene.Ga naar voetnoot221 Welk een Streber! Welk een boeleerder om de veile gunst der beroemdheid! Zoo zijn nu onze natuurdichters: niets paradisiàques hebben zij overgehouden; maar zij drijven een métier - en hoe! Zie naar den geädresseerden. Foei! (zouden je vriendjes in den Rijksdag uitroepen, als een van de leden het waagt, iets te zeggen, wat in de verste verte op behoorlijke taal lijkt). Ik evenwel zal mij grooter toonen, en hoewel ik het natuurlijk nog in mijn macht heb, je in de kolommen van het edele anti-Boche blad te nekken, zal ik zulks niet doen, maar voor vaderland en vorst (Noordwijk en Verwey) weg delireeren; zóó zeer, dat Versluys alvast wel beginnen kan, een tweede oplage te laten drukken, om het hakende publiek niet te leur te stellen. Ter zake: ik heb de vorige week een stuk voor de Groene geschreven, waarin ik Hél. Swarth, Boutens, Thomson en Nijhoff behandel. In 't volgend komen Gossaert en jij.Ga naar voetnoot222 Ik schrijf dit zeker nog deze week. Maar zend mij nu ook die Lettres d'un soldat, waarnaar ik erg verlangend ben. Twee weken geleden ontmoette ik in Américain 's avonds plotseling v. Schendel met zijn vrouw. Den volgenden dag ben ik nadat ik van mijn bureau kwam, met hem uitgeweest. Ook zijn vriend Triebels kwam erbij.Ga naar voetnoot223 Jaap Batavier ontbrak helaas.Ga naar voetnoot224 Wij kwamen zoo hier en daar; 't was heel gezellig. Ik was blij hem weer eens te zien en ga spoedig eens voor een week-end naar Ede toe. Wat de Arbeidsbeurs betreft, die is werkelijk een nagel aan mijn doodkist. Misschien dat je er later wel eens om glimlacht, zooals de mensch - gelukkig maar - altijd geneigd is te doen als hij zijn verleden misère herdenkt, maar op 't oogenblik vind ik het meer om te huilen dan om te lachen. Jij kent trouwens de ellende van het ambtelijke leven; het was waarschijnlijk voor jou nóg erger dan voor mij. Ik moet nu een jaarverslag maken; dat is niets als overschrijven en opstellen van cijfers, en dan weer berekenen van de meest waanzinnige percentages. En 't komt natuurlijk steeds niet uit. Het is werkelijk om dol te worden. En de Directeur is iemand, waarvan je ook niet de minste steun ondervindt, en bovendien nog lastig | |
[pagina 119]
| |
Blad 1, 2, 3 en 4 van een brief van 20 november 1917, door
J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
| |
[pagina 120]
| |
is, al is hij misschien au fond niet kwaad. (maar aan die fonds heb je altijd zoo verduiveld weinig). Ik móet hier weg - maar waarheen. Zoolang ik niet wat geld heb, of een van die paar onwaarschijnlijke betrekkingen, die niet drukkend zijn, blijft het voor mij altijd narigheid. 't Eene is misschien iets beter, 't ander iets beroerder, maar in wezen blijft het toch het overoude verschil tusschen hondebeten en kattekrabbels. Que faire? Misschien dat mijn bundel, en (meer nog!) connecties mij iets beters verschaffen. - Ik zou in staat zijn, bedelaar in Ierland te gaan worden. Ik heb wel eens gedacht, of dit alles niet een straf is voor mijn kleinmoedigheid. Dat ik niet zoo bang had moeten zijn voor materieëelen nood (die ik trouwens nu even goed ken) maar den heelen rotzooi van mij af had moeten trappen. Dan had ik het waarschijnlijk psychisch heel wat beter gehad. Vrijheid in armoede!! Misschien is het nog niet te laat. Maar ik moet natuurlijk wachten tot de oorlog voorbij is, want in het binnenland gaat zoo iets niet, en in het buitenland is het nu ondoenlijk. Maar zulk uitstel is ook alweer beroerd. Want zoo iets moet je natuurlijk in 't goede seizoen beginnen, d.w.z. het voorjaar, dus moet ik weer een jaar wachten. Ik ben nu ontzettend bang voor de lentedagen. Er is nu nog niets voorjaarsachtigs in de lucht, maar als dat begint! Wat onbeschrijfelijk, die verteedering en die zalige droefenis. En dan gevangen te zitten. 't Is om met je kop tegen den muur te loopen! - Wat zeg je wel van de revolutie in Rusland!Ga naar voetnoot225 Dat is zeker wel spek naar je anarchistische bek! Overigens moet ook ik, reactionnair, erkennen, dat ik nooit een revolutie nobeler heb zien verloopen! - Verder gaat mij de oorlog ook zeer naar wensch. Je ‘broeders’ worden gevild! Een angst bekroop mij, omdat ik niets meer van jelui hoorde. Jelui bent toch niet ziek? Laat eens gauw wat hooren en geloof mij, met hart. gr. voor jelui drieën,
als steeds je vriend Jacques |
|