De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd31Almelo. Woensd. 27 Oct. '15
Beste Aart. Hartelijk dank voor je brief, ik vond het heerlijk weer eens iets van je te hooren. Gelukkig, dat je vooruit blijft gaan, en dat ook Toos' inzinking niet bleef. Met mij gaat het langzaam vooruit: ik heb mij eigenlijk niet te beklagen - maar doe het toch. Ik had n.l. het plan gemaakt om half Nov. te Utrecht b/d familie van der Meulen te gaan logeeren. Mijn clubgenoot zou er dan waarschijnlijk ook zijn met studieverlof (hij is gemobiliseerd), en dat zou dus bizonder gezellig zijn.Ga naar voetnoot138 Maar zoo juist was vanmiddag mijn dokter hier, en die vond het toch voorzichtiger om het niet te doen. Ik ben nog pas sinds een maand op, en dan nog niet eens den geheelen dag. En men moet zoo verbazend voorzichtig zijn met pleuris. Maar zooiets maakt mij natuurlijk wanhoopig gedeprimeerd. Ik denk n.l. voortdurend, dat ik tuberculeus ben; eigenlijk heel mal, want er is niet de minste aanwijzing voor, maar ik heb nu eenmaal de neiging om mij over mijzelf ongerust te maken. Er zijn wel menschen, die er een jaar over doen om van pleuris te genezen, en ik ben nog pas een maand bezig. Maar ik ben sinds mijn kinderjaren niet meer ziek geweest, en daardoor dubbel ongedurig. Vooral omdat ik niet weet, wanneer ik beter zal zijn - en of ik beter word. Ik voel mij eigenlijk doodgewoon maar 's avonds wijst de thermometer nog steeds wat te hoog. Ik heb eigenlijk een ongelukkig moment gekozen om je te schrijven, want ik ben natuurlijk extra-neerslachtig na het bezoek v/d dokter. Maar aan den anderen kant doet het mij ook weer goed, mijn hart eens uit te storten. Wat een heerlijk weer was het anders gisteren en vandaag. Ik mag nog niet langer dan 2 × op een dag een half uur wandelen; vanmorgen overschreed ik mijn tax wel wat (wat ik trouwens al eens meer deed). Het Twentsche landschap is verrukkelijk: ik weet zeker, dat jij er ook veel van zult houden. 5 min. van mijn huis ben ik al buiten, en dan zijn er van die zwarte landwegen door de weiden naar de verstrooide boerderijen. En het is zoo heerlijk, dat er zooveel boomen staan, langs de wegen en ook in het land. - Weet je wat ik, geloof ik, ga worden, Aart? Dorpssecretaris of -burgemeester. Er zijn hier zulke heerlijke plaatsen voor. En dan met mijn boeken, ergens in Overijssel of den Achterhoek. (Tenminste als ik nog leef). Hier vlak bij staat een klein huisje, eigenlijk een arbeiderswoning, maar zoo aardig gelegen. - Daar zou ik willen wonen met mijn boeken, en mijn ouders zoo vlakbij. Maar op het oogenblik ben ik in de put, en denk slechts aan lang ziek zijn, en dood. Ik reken erop, dat je me in 't voorjaar eens komt opzoeken. Misschien ben ik dan | |
[pagina 80]
| |
wel beter, al kan ik mij dat nu niet voorstellen. En dan gaan wij een groote wandeling maken. Nu adieu, groet Toos en Joh hartelijk van me en zeg hun, dat ik er erg naar verlang hen weer eens te zien, evenals ik dat doe ten opzichte van jou. Het allerbeste met jelui allen.
je Jacques |
|