De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd13Amersfoort. Woensdag 16 April 1913.
Beste Aart. Hartelijk dank voor je langen, gezelligen brief. Eindelijk (net een week later) vind ik even tijd om je te beantwoorden. Ik ben n.l. dikwijls in Utrecht, of heb vrienden hier, of moet ze gaan bezoeken, buitendien was ik Zaterdag en Zondag in Leiden. Het ‘versnipperen’ van mijn bestaan, waar ik je laatst over klaagde, is weer met vernieuwde moed begonnen, en zal wel vooreerst niet uit zijn. Ik heb gewoonweg voor niets tijd: lees alleen wat in den trein. Ik ben nu begonnen aan een boek, dat de Prix Goncourt heeft gehad: Filles de la Pluie van André Savignon. Het lijkt mij heel mooi, hoewel het stylistisch niets bizonders is. Het zijn verhalen over het eiland Ouessant. Als ik het uit heb, en het lijkt mij de moeite waard, zal ik het je te leen sturen.Ga naar voetnoot54 Laat ik nu nog met enkele woorden op je brief terugkomen. Je oordeel over mijn verzen deed mij bizonder veel genoegen: zoowel het feit, dat je de Eilandbewoner het beste vondt, als dit, dat je Vogelvrij ook veel minder vondt. Dit was ook mijn oordeel, en het blijkt dus, dat ik aan het gewone aan dichters gemaakte verwijt (dat zij over hun eigen werk niet kunnen oordeelen) ontsnap.Ga naar voetnoot55 | |
[pagina 38]
| |
Handschrift van ‘De gelieven’ door J.C. Bloem
| |
[pagina 39]
| |
[pagina 40]
| |
Met je verdere opmerkingen over Verwey's kritiek, Leopold en H.R. Holst ben ik het zoo zeer eens, dat het niet noodig is er nog verder op in te gaan. Alleen één verschil: ik bewonder Leopold's verzen niet alleen, maar bemin ze evenzeer. H.R.H. geeft zeer zeker een warmte van gevoel, die L. niet heeft, maar hij daarentegen heeft - ik weet heusch niet wàt, dat even goed is, zou ik zeggen als het niet onzinnig was om twee zulke verschillen te vergelijken. L. heeft voor mij iets van een duizeling, zooals ik vermoed, dat men heeft, wanneer men in hooge berglucht komt.Ga naar voetnoot56 Dit alles is meer dan vaag, maar ik kan het niet beter uiten. En hij is, hoewel ook sterk individualistisch, oneindig veel warmer van gevoel dan Boutens: in dat opzicht ben je werkelijk onbillijk in je oordeel tegenover hem. Heb je gezien dat Boutens, in de laatste afl. v. Elzevier, weer andere strophen uit de Rubayat heeft vertaald?Ga naar voetnoot57 Mijn plan van naar het Lake District te gaan heb ik opgegeven. Het is er walgelijk bereisd, vol hôtels met tennis- en golfspelende Engelschen, net zoo iets als Zwitserland. In Grasmere bijv. (waar Dove Cottage, het huisje van Wordsworth, staat), Grasmere, dat toch maar een peuterig dorpje is, zijn 4 hôtels!Ga naar voetnoot58 Wat ik nu zal doen, weet ik nog niet. Ik denk over Londen, maar dan toch slechts voor enkele weken. Verder denk ik weer aan Bretagne. Maar de financieele zijde | |
[pagina 41]
| |
v/h vraagstuk is ook altijd drukkend. Je hoort nog wel van me, voor het zoo ver is. En misschien ben ik nu nog in A'foort als jij je voetreis maakt, zoodat ik dan het genoegen zou hebben je hier te zien. - Wanneer ga je naar Tessel? - Is v. Schendel al uit Spanje terug? Hierbij een afschrift v/h vers, dat ik een paar dagen nadat ik van jelui kwam, schreef. Je zult je herinneren, dat ik de eerste regels zonder meer al lang had en je toen in ons gesprek over rhetoriek citeerde. Curieus dat plotseling het heele vers er uit kwam, zonder dat ik er eigenlijk meer over had gedacht. Ik ben er zelf zeer mee ingenomen, vind het het eerste vers dat net zoo goed als De dwaze maagd is.Ga naar voetnoot59 En, wel treffend, juist die twee zijn het, die ik met grootste onbewustheid heb geschreven, als ik mij zoo eens mag uitdrukken. Zou de rest van mijn verzen dan misschien eigenlijk niet geknoei zijn, maakwerk of althans lapwerk? Ik heb het werkelijk sérieus gevreesd. Enfin, zie hier het vers. Geloof mij met hartelijke groeten aan Toos en Joh,
als steeds je vriend Jacques. De GelievenGa naar voetnoot60
Zij schreden weenend tusschen 't warme graan,
Elk in de tochten van zijn hart verloren.
En er was niets omheen hun bang bestaan
Dan droefenis en 't ruischen van het koren.
Toen stegen woorden naar haar dorre mond,
Warm als de klop der bloedstroom aan haar slapen.
Zij wist zich overwonnen en gewond.
En wilde 't laatste van zijn liefde rapen.
En voor zijn weemoed leefde en blaakte elk beeld:
Haar stille jeugd, in de eigen schaûw ontloken;
De lange winters, als zij vlamomspeeld
Naast de oude moeder zat bij 't vuur gedoken.
Dan, op een zomeravond, bij de wel,
Zijn komst; de lust, die beider hart bekoorde
En bond, totdat in wazig stralenspel
Een spitse maan door dunne wolken gloorde.
| |
[pagina 42]
| |
- Zij stonden stil, diep aadmend, aan den rand
Van de' akker, weifelend wie scheiden wilde,
En staarden over 't verre, vlakke land
Naar de' einder, die in 't zonlicht dampte en trilde.
Hij had voor heel zijn droom slechts één gebaar,
Langs 't daaglijksch uitzicht naar het onbekende,
Maar zij begreep opeens en pijnlijk-klaar
Wat zich in hem weg van haar liefde wendde:
Het pooplend hart, bij de' aanvang van de reis,
Naar de eerste nachtwake onder vreemde daken,
Wanneer voor 't open venster, spokig-grijs,
De boomen wondere geruchten maken.
- Ze gingen ... zagen niet elkander aan.
Zij keerde weenend langs het pad door 't koren,
Hij vond weer de eenzaamheid van zijn bestaan,
En beiden gingen voor hun heil verloren.
Amersfoort. 24 Maart 1913.
|
|