| |
| |
| |
Violoncel
Omdat ik hiertoe door het lot ben aangewezen, heb ik het twijfelachtige genoegen als eerste de situatie, waarin wij op het ogenblik verkeren, uiteen te zetten. Dit genoegen is twijfelachtig, omdat ik moet trachten zo objectief mogelijk te zijn. Want zou ik nu al een opsomming geven van de grieven, welke ons scheiden, dan zou dit gesprek op papier evenmin als onze opgewonden ruzies ergens toe leiden. Ik besef terdege, dat ik mij door te beginnen, kwetsbaar maak en zoals ik dus al bij onze overeenkomst heb voorgesteld (en vóór ik bij loting als eerste werd aangewezen), zou ieder van ons de gelegenheid moeten hebben nog het zijne te berde te brengen totdat een eindresultaat, dat is dus het besluit om bij elkaar te blijven of het besluit om uit elkaar te gaan, is bereikt of gevallen. Ieder van ons moet voor zichzelf uitmaken aan welke term hij de voorkeur geeft.
Goed, ik begin dan: Ernst Posser, 38 jaar, cellist, lid van het Milda-trio, tot nu toe één van de beste trio's ter wereld als men kranten, impresario's en zaalexploitanten wil geloven. Onze standplaats is Parijs: twee van ons hebben daar gestudeerd, de één op de Ecole normale, de ander op het Conservatoire national, ik zelf op het conservatorium van München. Libero en Georges kenden elkaar al lang en vormden een reeds tamelijk bekend duo; ze hadden alle Mozartsonates al op de plaat staan, die overigens matig werden | |
| |
verkocht, zoals ze me zelf vertelden, toen we kennis met elkaar maakten. Beiden traden ook zo nu en dan als solist, met of zonder orkest, op. Goede kritieken, maar geen van beiden echt populair of als men duidelijker wil zeggen, geen van beiden gezocht door zaalexploitanten voor kamermuziekavonden. En met orkesten? Libero was ongelijk in zijn spel, sours ondoorzichtig, soms onzeker, terwijl Georges in het algemeen technisch knap maar wat droog van toon en opvatting werd gevonden. Maar ze waren bekender dan ik, toen we begonnen. Een cellist heeft nu eenmaal een ensemble nodig om zich te ontplooien. Hij moet ergens bij horen, als solist heeft hij maar weinig keuze. Ik zocht een pianist en ik had gehoord, dat Libero als hij het op zijn heupen had in alle opzichten een ideale begeleider was. Ik vond niet hem maar jullie beiden. Dat is nu tien jaar geleden. En jullie hebben met zijn tweeën steeds tegenover mij gestaan. Ik ben altijd typisch de derde man geweest, ‘le fâcheux troisième’. Van werkelijke vriendschap tussen ons drieen was geen sprake, al moet ik toegeven, dat de samenwerking tot voor kort perfect was. De muziek bond ons, maar heeft ons blijkbaar ook weer ontbonden. Hoe dat gekomen is, zal ik trachten na te gaan, maar de afspraak was, dat elk van ons meer van zichzelf zou vertellen. Georges meende, dat wij ons te snel hebben laten verleiden door onze voorkeur in de muziek, door onze technische vaardigheid, die vrijwel op hetzelfde peil stond en door onze algemene muzikaliteit, die, uiteenlopend als ze is, bij alle drie intensief beleefd wordt. Muziek en leven lopen bij ons in elkaar over; zij zijn onscheidbaar en onafscheidelijk, ondanks dat zijn er blijkbaar onoverbrugbare verschillen. De oorzaken daarvan moet ik mee helpen opsporen en ik begin dus met mijn tekortkomingen, of misschien met de oorzaken, die aanleiding hebben gegeven tot onze ‘Zerwürfnisse’.
Ja, ik ben een Duitser, zij het ook gedeeltelijk van Italiaanse afstamming en jullie zijn Fransen en we zijn allen te jong om als vijand tegenover elkaar te hebben gestaan, maar ik heb als jongen de vernielde Duitse steden gezien en jullie kunnen je althans vaag de | |
| |
Duitse bezetting herinneren. Ik kom van het land en jullie zijn echte stedelingen. Maar goed, het zou een systematische levensbeschrijving worden. Een levensbeschrijving waaruit je de mens beter zou leren kennen. Dat was de afspraak. Ik zal me eraan trachten te houden. Het Beierse dorp Weilergau, waar ik ben geboren, ligt op 800 meter in één van die prachtige vlakke groene dalen, waar de bergen als scheve muren uit oprijzen met tot ver in mei besneeuwde toppen. De plekken sneeuw op de glooiende weiden, de snel stromende beken, de ruime huizen met hun puntige, rode en grijze daken en hun beschilderde muren, de beslotenheid van de dorpsgemeenschap, waar iedereen de zoon van de hoofdonderwijzer kende, de lange wandelingen en de klimpartijen, zij vormen een deel van mijn geestelijke uitrusting meer dan de woorden die ik aan elkaar heb leren rijgen tot een zin, meer dan de cijfers, die ik heb leren optellen, meer dan de noten, die ik aanvankelijk met grote tegenzin aflas van de bladen, die mijn vader op de lessenaar neerzette met de opdracht eerst vooral de toonladders te repeteren en pas daarna het door de organist, die tevens muziekleraar was, opgegeven stuk te spelen. Ik kon niet smokkelen, niet zeggen, dat ik gestudeerd had als ik had zitten dromen, want hij hoorde alles, elke fout en elk geslaagd loopje. Merkwaardigerwijze was hij nooit erg boos als ik veel fouten had gemaakt, hij was eerder zo'n stille doorzetter, die niet opgeeft, niet stoer, niet driftig, maar ook niet meegaand of zachtmoedig is. Een kalme, flinke man, die het, geloof ik, fijn vond zijn leerlingen het abc bij te brengen en die er dan ook niet in slaagde verder te komen, vooral ook omdat hij zich zoveel mogelijk afzijdig hield in de politiek. Wij spraken wel eens over de onrechtvaardigheid van het Verdrag van Versailles, maar in ons dorp woonden geen joden en de oorlog rolde op ons af - ik was overigens nog geen zeven jaar - als een donderslag, waarvan de bliksem ergens anders was ingeslagen. Ik kan jullie weinig van die oorlog vertellen: we merkten er eigenlijk niet veel van, mijn vader was niet opgeroepen, waarom weet ik niet, hij was boven de vijftig, maar twee van mijn broers kwamen op gezette tijden vol verhalen terug,
| |
| |
waar wij, jongeren, maar weinig van begrepen. Ze hadden het voornamelijk over verleidelijke vrouwen in de grote steden en bombardementen, die hele steden verwoestten en ratelende tanks, maar naarmate de tijd verstreek, begon ik toch te beseffen, dat het Duitse volk op het punt stond vermoord te worden door de omringende volkeren. Ik weet, dat ik verontwaardigd was en gekwetst, omdat men ons niet begreep en niet bijstond in onze strijd tegen het communisme, een vreselijk soort leer, die er op uit was kerken te verwoesten, vrouwen te vermoorden en kinderen tot slaven te maken. Het was voor een kind een uiterst verwarrende tijd: ik was veilig, kreeg genoeg te eten, kon wandelen en met mijn vriendjes op de steile hellingen klimmen, waar slechts bij hoge uitzondering wel eens een vliegtuig te zien was, want we lagen helemaal geïsoleerd, een kilometer of veertig van de Zwitserse grens verwijderd. Niemand zocht hier iets of had hier iets te zoeken. De oorlog drong tot ons door als door een gazen gordijn. De radio gaf vrolijke muziek, afgewisseld met berichten over het front, die steeds gunstig waren. Mijn vader keek wel eens bedenkelijk en mompelde dan iets onverstaanbaars, maar de algemene stemming was optimistisch. De Duitsers onder leiding van mannen, wier stemmen ons bekend waren als van onze familieleden en die ons flink en trouwhartig aanstaarden op de foto's in dag- en weekbladen, die Duitsers dan, het Duitse volk über alles, über alles, zou alle moeilijkheden overwinnen. De catastrofe kwam dan ook voor mij als kleine jongen geheel onverwacht en ik had moeite met de totale verandering van het wereldbeeld: de vertrouwde flinke stemmen en de krachtige gelaatstrekken met hoge petten daarboven behoorden aan misdadigers, die het Duitse volk, dat nog steeds onaantastbaar was, zij het dat het wellicht voorlopig niet über alles stond, hadden misleid. Zij hadden zes miljoen mensen in gaskamers vermoord, terwijl het Duitse volk daar in het geheel niet van op de hoogte was. Zij en hun handlangers, want ze hadden natuurlijk wel een paar even misdadige handlangers gehad, verdienden de dood. Stof en de vernielde Duitse steden waren het gevolg van hun on- | |
| |
verantwoordelijk optreden. Mijn beide broers waren zoek, gesneuveld of gevangen genomen, maar in ons dorp drong het besef, dat de oorlog ten einde was eerst door, nadat een aantal tanks met witte sterren aan weerskanten bij het hotel aan de vijver buiten het dorp, op de weg naar Meertal, waren neergezet. De mannen, die bij de tanks hoorden, waren vriendelijk tegen de meisjes en on vriendelijk tegen de mannen en ze zongen als ze dronken waren net als onze opgeschoten jongens op zaterdagavond. In die zomer verliet ik de school en mijn muziekleraar besloot in overleg met mijn vader, dat ik cello moest gaan spelen. Op grond waarvan ze dat besloten, is me nooit helemaal duidelijk geworden: ik was erg groot en ook wel krachtig gebouwd voor mijn leeftijd en toonde misschien meer plezier in samenspel dan in het doornemen van solopartijen. Mijn streek was wellicht iets te zwaar voor een viool en ik was uit eigen beweging al naar een altviool overgegaan. Ik houd en hield van deze tonen, van zingende snaren, van de contrasterende stem, de tegenstem als het ware, die logischer kan zijn dan welke viool dan ook. Het komt me nu vreemd voor, dat de uiterlijke gebeurtenissen in die eerste jaren na de oorlog aan me voorbijgingen, maar de combinatie van de muziekstudie, de lessen op het lyceum en de dagelijkse ritten met de autobus naar München namen me geheel in beslag. Helemaal klopt de chronologische volgorde overigens niet: ik geloof, dat ik eerst een jaar thuis gebleven ben, want er liepen aanvankelijk geen bussen en later moest ik twintig minuten lopen naar de trein. Eerst na een paar jaar was er een geregelde busverbinding met München, de eerste stad, waarin de oorlog zich zozeer in mijn ogen drong, dat ik zelfs nu nog de wereld zie door een scherm van puinhopen. Van stof en modder vooral, van vieze kamers, waarin we op wrakke stoelen zaten te spelen voor een schamel geklede man, Wiens gezicht bleek zag van de doorgestane angst. Ik zat daar blozend en welgedaan soms schampere opmerkingen te incasseren over de boeren, die Duitsland hadden verraden en keek dan schuldbewust uit het raam, dat nog voor een deel was dichtgeplakt, op een stuk muur waarvan de mortel langzaam af-
| |
| |
brokkelde en de stenen steeds losser raakten. Een roestige balk en een paar plakken cement rustten op die wankele stenen en zakten in de loop van maanden steeds dieper omlaag tot het hele broze gevaarte werd omgetrokken en we over een grijze vlakte keken, waaruit hier en daar grijze en rode en grijs-rode staketsels opstaken. Maar dat was al veel later: aanvankelijk waren het de stank en de mededeling van een jongen, die me een hoop stenen toonde omdat hij zeker wist dat zijn vader daar nog onder lag, waardoor ik besefte, dat wij in Weilergau in een andere wereld hadden geleefd. En nog leefden, want in München werd het weldra een dans op de puinhopen, eensdeels luguber, waarschijnlijk vooral voor oude mensen, anderdeels als uiting van een teruggekeerde vitaliteit na een ongewone dreiging en spanning. De jongens en meisjes van tegen de twintig, die in de stad als kinderen van de ene schuilkelder naar de andere waren gesleept, die schokkende taferelen hadden meegemaakt en langs verminkte lijken waren gelopen, terwijl het steenstof in hun neusgaten drong, die de bommen hadden horen donderen en de balken hadden horen kraken, zij allen voelden zich bevrijd en vierden, dikwijls met de leden van de bezettende macht, het ene feest na het andere. Ik was er net nog te jong voor, maar ik vernam, hoe meisjes van de hogere klassen en zelfs een enkele van hetzelfde jaar tot diep in de nacht met soldaten van het Amerikaanse leger dansten en dronken, terwijl de jongens als bemiddelaars dienst deden en tot dank daarvoor een fles whisky kregen of eenvoudig in de club werden opgenomen om het geheel een ietwat algemeen tintje te geven, zodat men niet alleen maar kon spreken van de losse zeden der bezetters. Het leek alsof men er een algemene naoorlogse epidemie van wilde maken (of misschien was het er wel een) waarbij niet kon worden gesproken van schuld bij de een of bij de ander. De soldaten spraken ook nooit over de joden of over de wandaden van het Duitse leger.
Zij beschreven de Duitse soldaat als een moedig en bekwaam tegenstander en de meisjes als soepele minnaressen. Met deze opvattingen kwam ik op zeer jeugdige leeftijd in aanraking, maar ik ging toch te zeer op in mijn | |
| |
studie om helemaal van de wijs te raken. Mijn dagelijkse tochten van en naar Weilergau beletten mij overigens mee te doen aan het rosse stadsleven van mijn generatie en toen ik eenmaal in München ging wonen, waren de eerste stormen van erotische en alcoholische verbroedering en verzustering voorbij en hield een groot deel van de bevolking zich bewust afzijdig van de bezettende macht.
Deze concentreerde zich allengs in bepaalde garnizoensplaatsen en toen eerst, ik was intussen al op het conservatorium toegelaten, begon ik me af te vragen of en op welke wijze ons volk van dichters en denkers de ondergang van Europa had bewerkstelligd. Want het is niet alleen de schuld aan de dood van zes miljoen joden, welke wij op ons geweten hebben. In tegenstelling tot een groot aantal landgenoten, die trachten onze schuld te verkleinen door op het Verdrag van Versailles, de slechte economische positie van Duitsland, de bezetting van het Rijnland door de Fransen en wat dies meer zij te wijzen, acht ik, hoewel zelf in die jaren nog onmondig, het Duitse volk schuldig aan de ondergang van Europa. Ik moet tevens bekennen, dat het verlies van de koloniën in Azië en Afrika mij leedvermaak gaf: onze vijanden, die onze steden hadden vernietigd, die er op uit waren geweest Duitsland volledig uit te schakelen als grote mogendheid, hadden te laat gemerkt, dat zij de Russen gelegenheid hadden gegeven ons werelddeel to halveren. En daarna gingen in snel tempo alle kolonien verloren. Het zal wel waar zijn, zoals ik eens heb horen verkondigen, dat Europa zelf de emancipatie van de onderdrukte volkeren had voorbereid, maar de oorlog, de innerlijke zwakte had dan toch maar aanleiding gegeven tot een verandering in krachtverhoudingen, waarbij Europa, verdeeld nog wel, eerst in de derde plaats kwam na de ussr en de usa. Of het zich daar ooit zal kunnen handhaven, zal van de ontwikkeling van China, de Arabische liga, de Afrikaanse statenbond, de Zuidaziaten afhangen. Ik ben geen politicus, maar de tranen springen mij in de ogen als ik denk aan deze snelle ondergang. Want mijn leedvermaak heeft al jaren geleden plaats gemaakt voor kommer en medelijden, die achter de schijnbaar economische bloei | |
| |
een visioen van een ondergeschikt Europa zien opdoemen, dat leeft bij de gratie van volkenconglomeraties waar het eertijds over heerste of tot de vorming waarvan het althans de grondslag heeft gelegd.
Jullie zullen zeggen, dat ik in mijn uiteenzettingen onderwerpen behandel, die weinig met ons probleem te maken hebben, maar we hebben nu eenmaal afgesproken, dat we ook zouden weergeven wat we als bijkomstige omstandigheden beschouwden. ‘Alles,’ zei Georges, ‘wat ermee te maken kan hebben.’ Het feit, dat ik in mijn jeugd misschien onbewust bedorven ben door leuzen, die ik niet eens begreep, dat ik daar althans bang voor ben, dat ik me tevens mede schuldig voel aan de moorden waar ik niet aan heb meegewerkt, of althans verbeeld, dat ik mij schuldig voel, de bekommernis om het lot van Europa, de ondergang van het avondland, waar wij Duitsers zo vaak van dromen, de lotsverbondenheid, die ik voel met andere Europeanen (weer zo'n akelig begrip, dat ik misschien van andere, zeer onwijze mensen heb overgenomen, of misschien zit zo'n begrip wel in je bloed, gewoon doordat het anders is van samenstelling dan dat van een ander), zijn voor mij mede de oorzaken of de achtergrond van ons conflict. Want al mag de bloeden bodemtheorie in haar uiterste consequenties onjuist zijn en al mag men er te veel conclusies uit hebben getrokken, het valt niet te ontkennen, dat het klimaat de mensen beïnvloedt en dat bloedverwanten overeenkomstige eigenschappen bezitten. Men mag zich niet op zijn afkomst laten voorstaan, maar het is klinkklare nonsens om de verschillen, die tussen mensen onderling bestaan te ontkennen. Eerst als wij de verschillen hebben opgespoord en zo goed mogelijk gedefinieerd, zullen we in staat zijn de voorwaarden tot een zekere harmonische samenleving te scheppen. En dan kom ik dus tot de kern van de zaak. Hoe is de verwijdering tussen ons drieën ontstaan, terwijl wij aanvankelijk zo goed met elkaar konden samenwerken? Wat zijn de oorzaken van onze voortdurend zich herhalende misverstanden, die ten slotte op verhitte ruzies zijn uitgelopen?
Het eerste wat men zich daarbij, meen ik, moet afvragen is de | |
| |
schuldvraag, de vraag bij wie de oorzaak lag. En die schuld moet men uiteraard bij zichzelf zoeken. Als ik naga waarin ik gefaald heb, zoek ik de oorzaak zowel in mijzelf als in mijn instrument. De violoncel is in een trio schijnbaar ondergeschikt, maar hij domineert doordat hij een toon heeft, die de anderen overstemt. Door de violoncel wordt meestal de algehele atmosfeer van de uitvoering bepaald. Zo zie ik het en zo zien jullie het blijkbaar ook, want als ik een klacht hoor over ons samenspel, dan is het gewoonlijk één van jullie, die vindt, dat ik te veel nadruk leg op een al te gevoelige toon. ‘Denk erom, dat we niet in een strijkje spelen,’ heeft Libero me een paar maanden geleden gezegd, toen ik hem verweet, dat hij te droog op de toetsen hamerde. En Georges knikte toen instemmend.
We spelen nu al tien jaar met elkaar en moesten zo langzamerhand onze hebbelijkheden en goede eigenschappen kennen. Ik heb me zo veel aangepast als ik kon: jullie weten, dat ik naar Parijs kwam, omdat ik samen met Libero de sonates van Mendelssohn wilde spelen. Dat lukte vrij aardig en hieruit bleek een zekere mogelijkheid tot samenwerking, want de eenvoud van het samenspel is daar zo bedrieglijk als eenvoud maar kan zijn. En in de e-mineur van Brahms liet ik me net als Günsbacher destijds helemaal door Libero overspelen, zodat ik evenals mijn voorganger bij Brahms me had kunnen beklagen, dat ik mijn eigen instrument niet eens kon horen. We hebben dat stuk nooit op de plaat gebracht, tot mijn grote verwondering, want Libero had er ineens geen zin meer in en weigerde de sonates van Beethoven ook maar te repeteren. Waarom eigenlijk? Ik heb het nooit begrepen. Georges heeft toen voorgesteld het met Bach te proberen, maar daar had Libero evenmin lust in. Ik kreeg het gevoel, dat hij ineens een hekel aan me had gekregen en ik dacht erover naar München terug te keren. Gelukkig (of in het licht van de nu zo veranderde omstandigheden, helaas?) sloeg zijn stemming even snel om in gunstige zin als hij voordien in ongunstige zin was opgekomen en Georges stelde toen voor het eens met zijn drieën te proberen in de Mozarttrio's. Nu is aan | |
| |
de meeste Mozarttrio's voor een cello niet veel eer te behalen, maar ik wilde niet meer naar Duitsland terug, ik wilde bij de Europeanen horen, ik wilde, goed, door de overwinnaars worden geaccepteerd als hun gelijke en ik speelde prettig met jullie samen. Julie zijn beiden enorme muzikanten, die weten wat ze doen en in staat zijn te doen wat ze willen, althans tot voor kort. Ik kom dnarop terug. We speelden dus Mozart en Libero verwaardigde zich de Bachsonates met basso continuo te spelen.
Hoewel Libero nog dikwijls zijn best gedaan heeft een einde aan onze samenwerking te maken, doordat hij maandenlang een onaangename houding tegenover mij aannam, ben ik steeds zo verstandig geweest niet op zijn stekeligheden in te gaan, te meer daar hij zich na verloop van tijd blijkbaar had bezonnen en vriendelijk en hulpvaardig was als maar weinigen kunnen zijn. Dan had ik het gevoel, dat hij een vriend was en ik verbeeldde me, althans in het begin, dat wij geen goed ensemble zouden kunnen vormen als we elkaar niet vriendschappelijk gezind waren. Misschien is dat niet noodzakelijk. Mogelijkerwijze moeten juist in een trio de instrumenten onafhankelijk en gelijkwaardig zijn. In de trio's van Schubert, vooral in het Andante van opus 99 komt elk instrument tot zijn recht. Trouwens in het hele stuk komt iedereen aan de beurt al wordt het eerste deel beheerst door de viool en de piano. Nu hebben jullie me verweten, dat de violoncel in opus 99 te zeer domineert, maar daar ben ik het niet mee eens en ik ben het in het algemeen niet eens met jullie verwijt, dat ik zou trachten te veel op de voorgrond te treden. Mijn instrument is slechts schijnbaar begeleidend en ondersteunend, in wezen laat het zich krachtig horen uit de aard van zijn wezen. Ik speel niet meer dan er staat. Een trio is nu eenmaal een samenspel van solisten en als één van de deelnemers zwak is, hoor je dat meteen. Maar er is tevens sprake van een gemeenschap, een gemeenschap van elkaar afwisselende, goed te onderscheiden klanken, het ideaal van een elkaar welgezind één, twee-, drietal mensen. Het verwijt, dat ik in het samenspel de toon wil aangeven, moet ik bij nader inzien van de hand wijzen. Het is waar,
| |
| |
dat ik tijdens ons optreden een prominente positie inneem. Dat komt voornamelijk door mijn gestate, die veel groter blijkt te zijn als ik van mijn stoel opsta om met jullie samen te buigen. Mijn afkomst en mijn training hebben mijn lichaam gevormd en ik maak voor een musicus een atletische indruk. Veel kan ik daar niet aan doen. Het één noch het ander, het instrument noch mijn wijze van optreden lijkt mij een bezwaar om onze samenwerking te verbreken. Ik heb kort nadat we in het publiek gingen optreden de zakelijke afspraken geregeld en dit is waarschijnlijk één van de redenen, waarom impresario's mij beschouwen als de voornaamste figuur in ons trio. Maar als het één van jullie plezier doet, zal ik heel graag de zakelijke vertegenwoordiging aan een ander overdragen. Ik zou trouwens niet weten waarom we niet een man of een vrouw of een bureau zouden aanstellen, die alle praktische beslommeringen voor ons regelt, te meer daar wij, zoals ik reeds enige malen heb voorgesteld, tijdelijk andere krachten zouden kunnen vragen zich met ons te verbinden, zodat wij strijktrio's en strijkkwartetten zouden kunnen spelen, of pianokwartetten. Libero heeft zich pier steeds tegen verzet, maar anderzijds heeft hij Loch ook altijd geweigerd de Beethovensonates voor cello en piano met mij op te laten nemen ondanks herhaald aanbod van verschillende grammofoonmaatschappijen. En waarom? Omdat de Beethovensonates onzuiver zouden zijn in het samenspel van de beide instrumenten. ‘Zelfs Richter houdt het niet uit tegen Rostropovich,’ zegt bij bij wijze van dooddoener. Nu, als ik hem was, zou ik hierin juist een uitdaging zien om te bewijzen dat hij het wel tegen een cellist van formaat zou uithouden. Maar hier komen we op een punt waar ik liever niet over had willen spreken. De eis was, dat we oprecht zouden zijn en elkaar niets zouden besparen. Dat is gemakkelijker geëist dan gedaan. Want men kan in verschillende graden oprecht zijn en de eerste moet bepalen hoe ver men zal gaan. Ik ben tot nu toe voorzichtig geweest, te voorzichtig. Vooropgesteld, dat ik alles in het werk zal stellen en bereid ben heel wat te slikken als we maar bij elkaar kunnen blijven, wil ik een voorwaarde stellen. Of nee, laat | |
| |
ik dat niet doen. Laat ik trachten een objectief portret van ons te geven, beginnend met Libero, omdat ons conflict volgens mij verankerd ligt in een misverstand tussen hem en mij. De kwestie is namelijk, dat hij zich geestelijk ver boven mij verheven voelt en mij in lichamelijk opzicht benijdt. Nu geloof ik, dat ik deze stelling mag uitbreiden tot een algemene houding: Libero voelt zich vrijwel boven iedereen verheven en voelt zich lichamelijk achtergesteld. Een verschijnsel, dat meer voorkomt bij mensen, die niet mismaakt zijn, maar die in hun lichaamsbouw enkele onvolkomenheden vertonen. Echt mismaakte mensen zijn van hun jeugd af gewend het verschil te zien en de reactie daarvan bij anderen op te merken. Libero is vrij normaal, slechts iets te hoog in de schouders, met een wat lang bovenlijfen korte benen, waardoor hij aan de piano groot lijkt, minstens even groot als ik. Als hij dan na ons optreden bij het applaus opstaat en ik blijk bijna anderhalf hoofd groter te zijn, terwijl we zittend even lang leken, kan men in de zaal enige verwondering bespeuren. Voor gevoelige mensen als hij is het duidelijk, dat de vrouwen vooral hun blikken op mij richten en teleurgesteld zijn als ze Libero, Wiens rok dikwijls ook nog slordig zit doordat hij in de geestdrift van zijn spel erg beweeglijk wordt, nogal onverschillig zien buigen, waardoor hij nog kleiner lijkt. Ik geloof, dat hij hier in den beginne niet erg op gelet heeft, op het verschil in presentatie van ons beiden, dat zijn onverschilligheid oprecht was, maar het lijkt me, dat hij de laatste jaren meer minachting voor het publiek heeft getoond, onder andere door te vroeg weg te lopen en het laatst terug te komen wat niet noodzakelijk en dienstig was. Wij zijn het stadium ‘publiek ik veracht u’ te boven: er bestaat een wederzijdse goede verstandhouding, waarbij de kunstenaar geen dienaar meer is, maar zich nu ook niet meteen ver verheven boven de toehoorders behoeft te voelen. Ik weet het wel, Libero is behalve uitvoerend kunstenaar ook scheppend kunstenaar en zijn kamermuziek heeft succes. Zijn trio's zijn pianosolo's met viool- en violoncelbegeleiding. Zijn taal is beïnvloed door die van Bartók, hij zelf is niet tevreden. Alles goed en wel, maar hij maakt | |
| |
deel uit van ons ensemble en een musicus is als een atleet in training: hij mag niet roken en niet drinken, hij moet zorgen ‘in vorm’ te blijven. Alle kunstenaars zijn in de periode dat ze intensief werken een soort asceten en Libero drinkt dan juist meer dan goed voor hem is. Ik kan het begrijpen, hij verkeert voortdurend in moeilijke omstandigheden, ook al doordat hij behalve onvolmaakt gebouwd, in Europa een vreemde is. Hiermee wil ik niet zeggen, dat Europa hem vreemd is: ik zou nauwelijks iemand kunnen aanwijzen, die de Europese muziek zo volkomen heeft doorgrond als hij. Hij kent Europa, hij is een deel van Europa, maar Europa kent hem niet en ziet hem niet als een deel van zichzelf. Dit ondanks het feit, dat in zijn gelaat nauwelijks negroïde trekken zijn te onderscheiden. Maar ‘de blanken’ zijn nu eenmaal op dit punt uiterst gevoelig, dat hebben we in Amerika gemerkt, in Zuid-Afrika hebben we het maar niet eens geprobeerd. Ik heb een uitnodiging voor een concertreis naar Pretoria en Johannesburg eenvoudig zonder nadere uitleg, eenvoudig door mede te delen, dat we al bezet waren gedurende het seizoen, afgewezen, want ik veronderstelde, dat men daarginds niet volledig omtrent de samenstelling van ons trio was ingelicht en ik wilde na onze ervaring in een paar steden van de Verenigde Staten geen risico lopen. Ik vertel dit nu, omdat we, nu ja, jullie moeten begrijpen waarom ik dit vertel. Libero is geniaal, de geniaalste van ons drieën, maar hij is onevenwichtig. Die onevenwichtigheid is gemakkelijk te verklaren, maar een verklaring brengt ons niet veel verder. Zijn spel is de laatste tijd steeds onzekerder geworden. Ik zeg niet, dat hij ook maar één aanwijsbare fout of misgreep gemaakt heeft. Maar in het trio is hij de zwakste stem. Het lijkt me niet onredelijk als ik de voorwaarde stel, dat Libero althans zijn best zal doen, wellicht door het volgen van een ontwenningskuur, zijn vorm te verbeteren. Een begenadigd musicus als hij mag naar mijn mening zich niet laten meeslepen in een maalstroom van verkeerde of verkeerd gerichte gedachten en gevoelens. Om dit te bereiken, doe ik tevens een beroep op Georges, die ongetwijfeld de meest evenwichtige van ons is en die door niij eigenlijk van het be-
| |
| |
gin of aanvaard werd als onze leider, hetgeen immers ook blijkt uit de naam van ons trio, dat genoemd is naar zijn vrouw Milda, die in zekere zin beschouwd kan worden als de vrouw achter de schermen. Haar invloed kan niet onderschat worden en ik geloof, dat wij, naar haar raad luisterend, gauwer tot een bevredigende oplossing zullen komen dan we zelf wel kunnen vermoeden.
|
|