| |
| |
| |
Niemand is zich zelf
I
Op de grens van twee vastelanden komen twee mannen elkaar tegen: de een draagt een aktentas, de ander een revolver. Zij geven elkaar vriendelijk de hand doch dragen zorg, dat ze een denkbeeldige lijn niet overschrijden.
Vroeger waren wij dat niet. U was het niet eens met mij.
U was het niet eens met mij.
Ik meen, dat wij de vrijheid tegen u en de uwen verdedigd hebben.
Ik meen, dat u ons hebt aangevallen.
Omdat u ons hebt uitgedaagd, hebben wij u de oorlog moeten verklaren.
Waarmee hadden wij u uitgedaagd?
| |
| |
U hebt andere mensen onderdrukt.
En u hebt nooit andere mensen onderdrukt.
Het gaat er in de eerste plaats om of u andere mensen onderdrukt hebt.
Goed. Wij hebben andere mensen onderdrukt. Toen hebt u bommen gegooid.
Om u tot rede te brengen.
Om ons tot rede te brengen. Zijn wij nu tot rede gebracht?
Ik hoop het. Dit zijn onze vredesvoorwaarden. Vrijheid voor allen in de eerste plaats.
Heel mooi. Vrijheid voor allen. Ook voor ons. U zult ons niet onderdrukken.
Dan kan uw enige voorwaarde slechts zijn, dat wij niemand meer onderdrukken.
Dan zijn we niet vrij. Als wij de anderen niet hadden onderdrukt, zouden ze ons hebben gedood. Slechts onze moed en ons vernuft vormen ons middel en recht van bestaan.
Dat is een onmenselijk standpunt.
Uw moed en uw vernuft hebben ons overwonnen. Of was het uw overmacht in middelen en mensen?
U wilt ons dus uw zienswijze opdringen, omdat u met velen bent en wij met weinigen?
Niet helemaal. Wij hebben gelijk. U mag anderen niet onderdrukken.
Goed dan. Wij zijn verslagen. Wij nemen uw voorwaarden aan. Wij zullen eerder sterven dan iemand onderdrukken. Vrijheid.
| |
| |
Dat men een ander niet hindert en eist, dat men niet gehinderd wordt.
Die eisen en verplichtingen worden vastgelegd.
Als u ‘vrijheid’ zegt, bedoelt u vrijheid, die een ander niet schaadt en die de gemeenschap niet schaadt.
Ik weet het niet. Door te zijn schaadt men iemand.
Wat hebt u in de oorlog gedaan?
Ik heb steden gebombardeerd.
Wat hebt u in de oorlog gedaan?
Ik heb nieuwe wapens uitgevonden.
Nee, ik streed voor een goede zaak.
Ik streed voor onze zaak, voor de zaak van de onzen.
Ik vraag mij af, of het bedenken van nieuwe wapens niet blijvende gevolgen kan hebben.
Uw bombardementen hebben velen gedood en veel vernietigd.
Uw wapens ook en zij zullen het in de toekomst doen. Zij zullen nog vele mensen doden en vele dingen vernietigen.
U bedoelt dus, dat ik schuldiger ben dan u?
Ik weet het niet. Laat mij denken. Leve de vrijheid!
Als ik maar wist, wat dat betekende: leve de vrijheid. Een ander niet hinderen, niet schaden, geen schade of hinder willen ondervinden. Vrij zijn voor zover de gemeenschap dat toelaat. Welke gemeenschap?
De menselijke gemeenschap in deze wereld.
| |
| |
Heel mooi gedacht. Doch naarmate de gemeenschap groter wordt, zal de vrijheid verminderen. En dan zal een deel van de mensen een ander deel moeten voorschrijven, wat ze moeten doen. Om dat andere deel van de ondergang te redden. Een deel van ons zal verantwoordelijk zijn voor een ander deel van ons. Wij moesten de anderen onderdrukken, omdat zij niet inzagen, dat wij hun de wet moesten voorschrijven. Zij wilden ons doden en dus moesten wij hen onderdrukken.
Bij ons beslist de meerderheid en moet de minderheid zich voegen.
Dat is vrijheid. Wij kunnen geen andere aanvaarden.
En zelfs als de minderheid verstandiger is, moet zij toegeven?
Wie zal bepalen, wie van de twee partijen de verstandigste is?
Het is dwaasheid, wat u daar zegt.
Goed. Het is dwaasheid. Leve de vrijheid!
Nu wij het met elkaar eens zijn en vrede hebben gesloten, zult u ons toestaan weer wapenen te vervaardigen, te dragen en te gebruiken?
Wij zullen daarover nader moeten overleggen en u zult ons garanties moeten overleggen, dat u die wapens niet zult misbruiken.
Misbruiken om anderen te bedreigen en te onderdrukken.
Maar als de anderen ons willen doden, zullen wij ons mogen verdedigen.
| |
| |
En als de anderen ons beletten te leven, mogen wij ons eveneens verdedigen.
En als ze die verdediging verkeerd opvatten en onze dood willen veroorzaken, door niet te gehoorzamen, mogen wij hen dwingen.
Het hangt ervan af of u kunt bewijzen, dat de anderen u het leven beletten, uw leven bedreigen, u willen doden door niet te doen, wat u beveelt.
Maar dat is duidelijk: als zij onze maatschappelijke regels niet aanvaarden, ondermijnen zij onze staat en bedreigen het bestaan ervan en dus ons leven. Wij kunnen niet dulden dat anderen onze maatschappij omver willen werpen.
Tenzij u de minderheid vormt.
Maar als wij nu gelijk hebben?
De meerderheid heeft gelijk. Als de meerderheid niet gelijk krijgt, wordt zij onderdrukt door de minderheid.
En als de minderheid niet gelijk krijgt, wordt zij onderdrukt door de meerderheid. Dat is ook een vorm van dwang.
Leve de vrijheid. Wij waren in de minderheid, maar wij hadden gelijk. Wij moesten de anderen onderdrukken om geen onrechtvaardige toestanden in het leven te roepen of opnieuw in het leven te roepen, want in het verleden had de minderheid alles en de meerderheid niets.
U begon dus als meerderheid de minderheid alles af te nemen en zo het bezit gelijkelijk te verdelen.
Dat was goed volgens u. De meerderheid heeft gelijk.
Maar het maatschappelijk bestel schreef voor, dat een deel van de mensen veel had en een ander deel minder.
Dat was een onrechtvaardig maatschappelijk bestel. Wij veranderden de wetten.
| |
| |
En toen verkeerde uw meerderheid allengs in minderheid. De verantwoordelijken waren slechts weinigen en zij onderdrukten de velen.
Het was in hun eigen belang.
Kunt u dat bewijzen? Waren die meerderen gelukkiger dan vroeger?
Wie spreekt nu over geluk? Wij hadden het over vrijheid. Leve de vrijheid!
Maar door mij uw voorwaarden op te leggen, beknot u mijn vrijheid.
Dat doe ik, omdat u anderen in hun vrijheid van handelen belemmert, door hen te onderdrukken.
Maar als wij dat niet doen, zullen zij ons onderdrukken.
Maar de meerderheid heeft gelijk. Ook wij vormden de meerderheid, daarom hebben we u overwonnen. Alleen als de meerderheid zich laat gelden, is er sprake van gelijk. De minderheid moet zich voegen.
Maar de meerderheid zal weer in armoede, chaos en ondeugd vervallen, als zij zich niet laat leiden door hen, die verantwoordelijk zijn. De sterken zullen de zwakken alles afnemen en de zwakken zullen weer niets bezitten, de sterken alles. Dan moet weer een minderheid opstaan om het bezit rechtvaardig te verdelen; de minderheid zal meerderheid worden. Maar voor enige tijd zullen de verantwoordelijken de anderen moeten onderdrukken als zij zich tegen hun eigen bestwil verzetten en in hun ongehoorzaamheid hun leven en dat van hen die het goed met hen menen, op het spel zetten.
Hoe lang zou u de anderen moeten onderdrukken om hen te bekeren?
| |
| |
Dat is niet met zekerheid te bepalen.
Misschien zou de onderdrukking nimmer eindigen.
Wij zouden middelen moeten vinden om iedereen verantwoordelijk te maken.
Dan moeten wij hen doen inzien, dat zij ongelijk hebben.
Door hen te overtuigen. Desnoods aanvankelijk door middel van dwang.
Iemand die zich verantwoordelijk voelt, is niet vrij. De mens is niet vrij, is nimmer vrij geweest en hij behoort niet vrij te zijn. Want ook wij waren op het ogenblik, dat wij anderen onderdrukten, zelf niet vrij.
Er bestaat dus volgens u geen vrijheid?
Er bestaat geen vrijheid. De leuze is loos.
| |
II
Op de grens van twee wijken in een stad treden twee mannen elkaar tegemoet. Zij zijn precies eender gekleed, maar hebben verschillende gelaatskleur: de een is blank, de ander donker.
Een vreemd woord. Ik geef de voorkeur aan integratie of coëxistentie.
Maar alle mensen zijn gelijk. Niet congruent, niet gelijk in bouw, maar gelijk in waarde.
Dat betwijfel ik. Misschien bedoelt u dat alle mensen gelijke rechten hebben.
Ook dat bedoel ik. Laten we daarmee beginnen.
Is dat zo? Hebben alle mensen gelijke rechten?
| |
| |
Mij dunkt van wel. Een mens is een wezen met de beperkingen van een mens. Hij kan zich op niets laten voorstaan.
Een vrouw, die mooier, een man, die intelligenter is dan een ander, kan zo wijs zijn, zich niet waardevoller te achten dan de minder begaafde, het zal hem of haar moeite kosten de rechten, die hem of haar verleend zijn, af te wijzen: de hogere positie, de gemakkelijke levenswijze. Maar wij nemen dus aan, dat zulke mensen zich weten te beheersen en gelijkheid in beginsel aanvaarden, gelijkheid in rechten, wel te verstaan. Moeilijker wordt het, als iemand door hard werken, door ontbering, spaarzaamheid of onthouding zich in de maatschappij achting of een positie heeft verworven. Zo hij zich zelf al niet beter acht dan de anderen, omdat hij van nature een bescheiden mens is, zal iedereen hem eren om zijn ijver en toewijding. Die ijver en toewijding zijn slechts voor een deel aangeboren, de mens heeft gelukkig de gelegenheid, de gave zich zelf te ontwikkelen. Hij kan kiezen: hij kan een mens worden of niet. Bent u het daarmee eens?
Dat is een uitvlucht: de interpretatie van het geloof op deze wijze is evenals het dogma van het historisch-materialisme de mens onwaardig. Wij mogen slechts beperkte vrijheid van handelen hebben, indien men die vergelijkt met alle mogelijkheden, die te bedenken zijn, maar wij hebben een tamelijk grote vrijheid van handelen en maken daar niet eens helemaal gebruik van.
Dit klinkt als een spitsvondigheid zonder veel achtergrond. De mens, die zich niet vrij voelt, is niet vrij: er is hier van een onverbrekelijke samenhang sprake. Bovendien hadden wij het niet over vrijheid maar over gelijkheid.
Die begrippen hangen samen: de man, die beter dan een ander van zijn vrijheid gebruik maakt, wordt op den duur beter dan die ander, zodat er dan van ongelijkheid tussen de individuen sprake is.
| |
| |
U ontkent naar het mij voorkomt de invloed van een verschil in omstandigheden.
U bent het dus met mij eens, dat een mens in bepaalde omstandigheden betere kansen heeft dan een ander.
Dat verandert niets aan mijn zienswijze: ik ben steeds van de veronderstelling uitgegaan, dat de ongelijkheid kon ontstaan onder dezelfde omstandigheden.
Maar bij verschil in geaardheid.
Misschien mogen we het geaardheid noemen. Of karakter.
Of combinaties van al die eigenschappen.
Aangeboren eigenschappen.
Gedeeltelijk aangeboren, gedeeltelijk verworven.
Ongelijkheid bij de geboorte dus.
Waarschijnlijk, doch slechts gedeeltelijk.
Maar dat is vreselijk! Dan heeft de mens dus niet dezelfde kansen, ook al zou hij leven onder dezelfde omstandigheden.
Tot die conclusie moeten we wel komen. Bepaalde voor- of nadelen kunnen bij de geboorte echter gecompenseerd worden door andere eigenschappen. Een mens kan de gave hebben gelukkig en tevreden te zijn, terwijl hij niet gezegend is met andere eigenschappen. Zo'n mens is benijdenswaardig.
Maar niet altijd waardevol.
Inderdaad niet altijd waardevol.
Een vreemd woord; wat is de waarde van een mens: hoe bepaalt men de waarde van een mens?
Ik zou zeggen, dat een mens waardevoller is, naarmate hij zijn medemensen gelukkiger maakt.
| |
| |
Dan kan een gelukkig mens juist zeer waardevol zijn, omdat hij de anderen een voorbeeld geeft.
Een voorbeeld geven is niet voldoende. Men moet anderen de weg kunnen wijzen.
Een goed mens zou andere mensen gelukkig kunnen maken. Maar alleen mensen met inzicht kunnen goed zijn.
Ik geloof, dat Socrates al eens zoiets gezegd heeft. Het klinkt nogal hooghartig.
Domme mensen kunnen niet goed zijn, lijkt mij. Dieren missen de gave van het verstand en zijn niet goed en niet slecht. Domme mensen onderkennen niet, zij kunnen onschuldig zijn, maar zij zijn niet goed.
Er is iets vreemds gebeurd toen de mens zich bewust werd een mens te zijn. Wellicht is het meest essentiële in de mens, het begin van zijn mens-zijn, dit besef van goed en kwaad. Als dit zo is, heeft onderkenning of verstand er misschien niet eens veel mee te maken. Men zou goed van nature kunnen zijn.
Ook weer een aangeboren eigenschap.
U bent een meedogenloos mens. U geeft de mensen eigenschappen bij de geboorte mee, maakt de omstandigheden waarin ze leven gelijk en zegt dan, dat ze zich ongelijk ontplooien en dat de een waardevoller wordt dan de ander.
Ik kan het niet helpen, ik kan zelfs niet helpen, dat de omstandigheden niet altijd gelijk zijn en dat de ongelijkheid zich zo duidelijk manifesteert.
Maar behoren de mensen niet gelijk te zijn of althans gelijke rechten of althans gelijke kansen te hebben? Zouden wij niet ons best moeten doen alle mensen een hoeveelheid levensgeluk te verschaffen, die ongeveer gelijk is?
Ik wil graag mijn best doen, maar ik weet niet hoe ik moet beginnen.
| |
| |
Men zou de dommen zorgvuldiger kunnen opvoeden dan de intelligenten, de lelijken beter kunnen kleden dan de mooien, de gelukkigen onaangenamer levensomstandigheden moeten verschaffen dan de ongelukkigen - maar dat is natuurlijk onzin.
Ik ben blij, dat u dat inziet.
Waardevol. U zei, dat een mens waardevoller is, naarmate hij zijn medemensen gelukkiger maakt. Waarom? Zelfs hier op aarde is de mens niet de maat van alle dingen. Ik kan me voorstellen, dat men waardevoller is, naarmate men zijn mens-zijn overtuigender erkent. Een mens die stil zit, kan zeer waardevol zijn. Bewijs eens het tegendeel.
Dat kan ik niet. Ik geloof alleen, dat zulk een stelling ongerijmd is. Ik geef er de voorkeur aan mijn gezonde verstand te gebruiken. Wijsgerige kronkelwegen hebben ons al zo dikwijls op zijpaden gevoerd, of als u het beeld: pad, zijpad en rechte pad niet bevalt, wijsgerige spitsvondigheden hebben ons te dikwijls verblind. Ik kan alleen aan de mens geloven en aan zijn langzame ontwikkeling. Als die er niet is, voel ik mij overbodig en dus ongelukkig.
Ontwikkeling, zegt u. Waarheen? Met welk doel?
En toch bent u dol op die ontwikkeling. Die onrechtvaardige ontwikkeling van ongelijken, van intelligente, mooie, goede en gelukkige mensen, die waardevoller zijn dan de massa dommen, lelijken, slechten en ongelukkigen? En daarmee bent u tevreden?
Ik kan niet anders. Ik kan alleen hopen, dat de beteren de slechten beter zullen maken, de intelligenten de dommen intelligenter - en zo naar verhouding.
U zou vroeger misschien iemand geweest zijn, die in de ongelijkheid der mensen berustte. Wij zijn ongelijk van huidskleur.
| |
| |
Ik weet, dat daar vroeger allerlei conclusies uit werden getrokken.
Die huidskleur was onveranderlijk, een aangeboren eigenschap en zij werd beschouwd invloed te hebben op karakter en aanleg. Men vond de zwarten ook lelijker dan de blanken. Zelfs de zwarten waren die mening toegedaan.
Dat zijn zaken waar men nu niet meer over spreekt. De huidskleur bepaalt de mens niet.
Ik ben het met u eens en help het u hopen, maar als vroeger een eigenschap van de huid volgens een groot aantal mensen aanleg en karakter bepaalde, hetgeen onjuist bleek te zijn, hoe kan u dan nu weten, dat een aangeboren eigenschap van de mens ontwikkeld moet worden, ja of nee? In alles wat u onderneemt om de mensheid gelukkiger te maken, kunt u falen, kunt u zich vergissen, zoals onze voorouders zich vergisten met de huidskleur, met de karaktereigenschappen of aanleg ten gevolge van het verschil in ras.
Als wij in het duister tasten, zal ons dat niet beletten voort te gaan naar ons beste weten.
Eén of enkelen zullen slagen.
Diegenen die zich onderscheiden van de anderen.
En daarom acht u het een gelukkige omstandigheid, dat de mensen ongelijk zijn?
Dat tevens de ontwikkelingskansen ongelijk zijn.
In de meest algemene zin.
Ja zeker. En bovendien nog klimaat, gesteldheid van lichaam en wat u maar wilt.
U ziet de mensheid als één groot laboratorium.
U zou daaruit willen concluderen, dat ik niet van de mensen houd.
Ik weet het niet. Het is zo moeilijk: U gaat af op
| |
| |
uw gezond verstand en zegt dan, dat de mensen ongelijk zijn. Ik ga af op mijn gezonde intuïtie en zeg dat de afzonderlijke mens uit een onmeetbare hoeveelheid grootheden bestaat, die wanneer men alles zou optellen en aftrekken wel zo ongeveer hetzelfde zouden kunnen opleveren.
De mens zou nooit tot ontwikkeling gekomen zijn, als uw stelling juist was. Het feit dat u geen Neanderthaler meer bent weerlegt uw intuïtie.
In mijn hart kan ik niet toegeven. Als wij niet allen gelijk zijn, kunnen wij niet samen leven. Of liever, dan leven we niet samen. Dan leven we langs elkaar heen.
Helaas ja. Het zal echter onze plicht zijn de band zo goed mogelijk te handhaven en slechts de ongelijken, ik bedoel, de meest waardevolle onder de ongelijken, zijn hiertoe in staat.
Ik kan niet anders. Het mag hoogmoedig zijn mij zelf beter te achten, het ware onjuist, wellicht misdadig of in elk geval onverantwoordelijk niet naar mijn overtuiging te handelen.
Onjuist zou ik prefereren. Ik moet hierover nadenken. Het is onjuist iedereen als zijn gelijke te beschouwen. Heb uw naaste lief als u zelve. De volgende stap lijkt zo logisch: Beschouw uw naaste als u zelve.
Een verklaarbare doch fatale vergissing.
De mens zij ongelijk. Ik moet er nog aan wennen.
| |
III
Op een grens van twee werelddelen, twee landen, twee steden, twee wijken, treden twee mannen aan weerszijden van een barricade elkaar tegemoet. Zij hebben verwante gelaatstrekken doch zijn verschillend gekleed. Wel dragen beiden een geweer.
| |
| |
Broederschap! Je bent gek. We staan gewapend tegenover elkaar. Eigenlijk moest ik op je schieten, zodra je je kop vertoont.
Maar je doet het niet. Waarom niet?
Ik kan niet schieten op een vent, die gek is en die zich zo bloot geeft als jij.
Als je dat nog eens zegt, haal ik de trekker over.
Ik wil je niet in je hemd laten staan en het zeggen. Want je zou niet schieten.
Wij vechten tegen ons zelf. Dat doen we altijd. Alleen zijn we ditmaal twee partijen, die je van elkaar kunt onderscheiden, doordat ze aan weerszijden van een barricade staan. Het is weinig, want als je van de ene kant kijkt, sta jij links en ik rechts en als je van de andere kant kijkt, sta jij rechts en ik links.
Je zegt maar wat. Al dat gezwam is flauwe kul. Vooruit, ga terug naar je hok of je kuil.
Omdat jij mijn vijand bent, nogal wiedes. Maak het leven niet gekker dan het al is. Zeg niet: Ik ben je vijand niet. Ieder mens is de vijand van iemand anders. Een beetje meer of minder doet er niet toe.
En om zo'n reden, om helemaal geen reden eigenlijk, schiet je me dood.
Het leven van een mens heeft weinig waarde, anders zou hij niet sterven. Niet zo maar, als een beest, in een hoekje, van ouderdom, omdat hij afgelopen is als een wekker, versleten als een kleed, waar iedereen op gelopen heeft. De mens is niks waard, jij ook niet. Als ze zeggen, dat je mijn vijand bent, schiet ik, zoals ik ook schiet, als ze zeggen, dat daar ergens wild loopt. Alle mensen zijn broeders en niemand
| |
| |
mag de ander naar het leven staan, zeg jij. Ik ken die praatjes. Waarom? Wie bewijst het me? Wat is dat voor een afspraak? Leg het me maar uit.
De mens is als dier begonnen, zonder liefde voor zijn naaste.
Schei nou uit. Een dier mag dan geen liefde hebben voor zijn naaste, hij maakt zijn naaste ook niet dood. De tijger laat de tijger, de adelaar de adelaar met rust. Wij hebben elkaar dood gemaakt en opgevreten. Begin ons niet te vergelijken met de dieren. Wij zijn een zijpad ingeslagen, een heel kronkelig weggetje. Zing eens een ander deuntje.
De mens heeft de neiging tot het goede, maar moet zich beheersen om het kwade niet te doen. Dat is zijn tweeslachtigheid. In de strijd die zich afspeelt in zijn binnenste moet het goede overwinnen. Een ander mens kan hem daarbij helpen. Deze mens is zijn broeder.
Ik zie de wegwijzer naar het kwade en naar het goede niet en heb dus geen behoefte aan een gids of een helper, die zich mijn broeder noemt.
Je broeder kan je helpen eerlijk te zijn of moedig.
Je liegt. Dat ben je of je bent het niet. Niemand kan je daarbij helpen. Je misbruikt je woorden en daarom ben je mijn vijand. Onze tegenpartij misbruikt de woorden en noemt de valse begrippen bij de namen die voor het tegendeel staan. Ze praten over rechten, terwijl wij die rechten hebben en gaan terug in de historie naar hun eigen believen: waren zij hier honderd jaar geleden dan was dit land het hunne; waren ze hier duizend jaar geleden en honderd jaar geleden niet, dan is dit land ook het hunne; waren ze hier tien jaar geleden en honderd en duizend jaar geleden niet, dan behoren ze hier. Wij zijn hier altijd geweest.
Bijna altijd, met enige tussenpozen.
Toen waren wij door jullie verdreven.
Omdat wij er reeds eerder geweest waren.
| |
| |
Ook toen hadden jullie ons verdreven.
Schoft, ik schiet, als je niet uitscheidt!
Schiet niet. Denk na. Bedenk dat geen enkel geschil de dood van een medemens rechtvaardigt.
Je bent laf. Liever dood dan slaaf.
De mens blijft mens als hij die leuze omkeert. Denk aan iets anders, bijt je niet vast in geschillen, die door leuzen zijn ontstaan. Bedenk dat het bestaan ondoorgrondelijk en vreemd is, elk bestaan, dat van de vogel, die daar in de grond wroet en dat van de wollen draad, die op de wind golft en dan weer slap neerhangt, dat van de steen, die ik hier wegschop, dat van jou en dat van mij. Het bestaan is zo vreeemd, dat we er ons niet meer over kunnen verwonderen. Het maakt ons te moe. Het enige dat ons kan redden is de menselijke verhouding, de vriendschap, de broederschap.
Je praat mooi, maar je tracht me af te leiden van de zaak waar het om gaat. Onze vijandschap is ook een verhouding van mens tot mens. En zij biedt eveneens houvast. Ha, ha! Nou jij, stumper. Bovendien hebben wij nog gelijk ook. Onze partij verdedigt het recht en de eerlijkheid en de moed. De goede zaak.
Alle partijen hebben altijd alle goede zaken verdedigd. Daar is de wereld zo onbewoonbaar van geworden. Doordat men steeds vernuftiger wilde worden in de kunst elkaar te doden, ontwikkelde zich de techniek en de techniek maakt, dat wij elkaar elke duimbreed gronds betwisten.
Kom, kom, nu zou ik je wijzer willen hebben. Ik ben hier de conservatieve idioot en jij de progressieve vernufteling, de mens van de toekomst, want techniek en broederschap vinden elkaar in de gemeenschap van de massa.
Je vergeet dat er iemand geweest is, die broederschap heeft gepredikt toen er van techniek nog geen sprake was.
| |
| |
Men zal zijn naaste liefhebben als zich zelf: een onmogelijke eis. Een eis die leidt tot de eigen ondergang, als men er aan zou willen voldoen. Kom, kom, dat werd gezegd om de mensen een klein beetje wegwijs te maken. Ze hielden als wilden onder elkaar huis en daar moest een eind aan komen. Gematigd uitdunnen en vooral met verstand is van deze prediking het gevolg geweest. Maar nu loopt het weer mis naar de andere kant: wij zijn met te velen en kunnen elkaar het licht in de ogen niet meer gunnen zonder ons zelf te kort te doen. De schaal is naar de andere kant doorgeslagen tengevolge van jouw liefhebberij van de naaste als je zelf.
Aan het woord is nog steeds niet voldaan.
Des te erger, nu het al, voor een deel vervuld, zulke desastreuze resultaten heeft. Wij dringen elkaar de zee in.
Jij praat over demografische vraagstukken in plaats van over liefde en ethica.
De fout van de mensen is, dat ze praktische vraagstukken hebben willen scheiden van dat wat ze hun geestelijke of morele ontwikkeling, hun ontwikkeling als mens, gelieven te noemen. Vooruit, ga in je hol, je begint me te vervelen. Van dit gepraat worden we niet wijzer.
Ik wil nog een laatste poging doen je te bekeren. Tracht eens niet te redeneren. Tracht eens niet na te gaan of onze partij gelijk heeft of de jouwe. Maar keer tot je zelf en in beshs bij je zelf of de mens je niet nader staat dan het dier of de plant of de aarde. Of je je gelijke niet je broeder kunt noemen, al is het maar voor een heel korte tijd.
Als de wereld vreemd voor ons is, zoals je zegt, dan is de gelijke even vreemd voor me als de ongelijke. Ik voel misschien overeenkomst, mededeelzaamheid, neiging tot verkenning, maar ik voel tevens zo grote verschillen, dat ze me pijn doen, meer dan dat de onverschilligheid van de aarde en het heelal, de bomen en de bloemen, de insekten en de roofdieren, de steen en het elektron me pijn doen. Het is juist de
| |
| |
verwantschap, die oorzaak is van onze vijandschap, het is de verwantschap, het feit, dat we elkaar nader trachten te komen, maar elk ogenblik weer op ons zelf blijven staan, die ons wanhopig en kwaad maakt. En daarom kan er geen broederschap bestaan, hoogstens dat, wat men liefde noemt tussen man en vrouw, die elkaar vernietigen, door in elkaar te kruipen.
Maar dat is hier niet aan de orde. Broederschap, elkaar lief hebben, omdat wij eender zijn, want dat is immers je voorwaarde: broederschap is iets anders dan liefde tot je naaste, je gelijke. Die liefde is onmogelijk, is zinloos en het is oneerlijk erover te spreken. Je bedriegt je zelf, vriend, door het zo te stellen. Spreek over verdraagzaamheid, behulpzaamheid, als iets dat wij moeizaam hebben verworven en dat langzaam in ons gegroeid is, zodat we niet meteen alles doodslaan, dat ons voor de voeten komt, maar liefde? De sterfelijke kan de sterfelijke niet werkelijk liefhebben, zij zijn te veel gezamenlijk slachtoffer van één of meer hogere of onbekende machten. Begrijp je mij? En nu weg, anders schiet ik.
Ik begrijp je. Je bent de ontkenning van alles wat menselijk in ons is.
Nu ben jij het dus, die heeft geschoten. Was dat de daad van een broeder?
Je stond me naar het leven, ik moest schieten, vergeef mij.
Men kan de tijger die zijn prooi bespringt, niet vergeven, de mens die dwaalt in zijn goede bedoelingen evenmin. Maar je bent mijn broeder niet. De broeder laat zich doden, liever dan dat hij zelf doodt, zelfs als zijn leven bedreigd wordt. Hij sterft voor zijn naaste. Welbewust.
Ik was zijn broeder niet. Ik kon niet, zonder reden, terwijl hij mij bedreigde, voor hem sterven. Er is geen broederschap, niet voor mij.
|
|