In zyne verdrukking roept de Psalmist den Heer aen (2). Dan wendt hy zich tot zyne vyanden en, hun vragende hoe lang zy zullen volherden in hunne lasteringen tegen hem, lasteringen die toch door Jehova, die hem byzonderlyk beschermt, zullen vernietigd worden, raedt hy hen tot de vroomheid terug te keeren (3-6). Wie er aen twyfelen moge, by God, die ons goed is, smaekt men meer geluk dan by overvloed van wereldsche goederen. In dit vertrouwen is de Psalmist volkomen gerust (7-9).
1[regelnummer]
......................
2[regelnummer]
God, die my billykt, ik roep u aen;
'k Zucht in het nauwe, verbreed myn baen;
Word met myn smart en smeeken begaen.
3[regelnummer]
Mannen, hoe lang zult gy myne eere verduisteren?
Hoe lang aen ydelheid en logen zyn verkleefd?
4[regelnummer]
Weet dat Jehova my pleegt te beluisteren,
Dat hy zyn vromen verkoren heeft.
5[regelnummer]
Siddert en wapent u tegen de zonde.
Peilt uw hart en rouwt, in de stilte, op uw sponde.