Parijsche verzen(1923)–Dop Bles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] De vier getijden [pagina 83] [p. 83] I. Treedt binnen.... Vreemd, nu weet ik niet een naam om U te noemen, een naam, die kleur en geuren biedt van al te noemen bloemen, en die uw hart mag winnen. En toch, zoo vaak sprak ik U aan, al was het in mijn droomen, want nimmer is de hoop vergaan op dit, uw komen. En steeds bedacht ik schooner klank om eenmaal U t'ontvangen, een speelsche lichte klanken rank om U t'omhangen. De zuivre aanslag van mijn hart zou welkom heeten en gij zoudt weten en beseffen.... de oogopslag tot mij dan heffen. Wat zijt gij schoon.... ivoor gedraal van lijnen gaat te loor in lente lichte schijnen. Wat zijt gij schoon.... uw wezen zacht omspoeld van 't afgekoelde zonnelicht [pagina 84] [p. 84] is slanke stengel, waarop ligt uw maagdlijk mooie aangezicht, ovaal in golvend goud gezet door lenteglanzen zacht gebet. Wat zijt gij schoon.... Uw oogen zijn twee drupplen dauw die paarlen op het bloemenblauw van 't bevend orchideeënblad, Uw mond in 't bloedkoraal gevat is als een nestje dat omsluit Uw zangen zoete stemgeluid. O nader mij! neen, neen blijf stil, ik wil.... ik wil dat Uw wezen gesluierd in vrezen zoo stil blijft staan bevangen in droomen. Al heb ik Uw woord Uw stem niet gehoord toch heb ik alles vernomen, want heel Uw wezen laat gij mij lezen als zangen die zilv'rend vervloeien, Uw open handen zijn blanke landen waarin gij Uw ziel laat ontbloeien.... [pagina 85] [p. 85] ....Op U heb ik gewacht menig maanstille nacht en stilde 't verlang met verhalen. Het geluk is zoo licht O dat Uw teder gezicht niet eer, dan het zonlicht dale! Gij tradt mijn kamer in nog zwoel van parfum en van kussen, doch aller vrouwen veile min kon 't lichtend geloof nimmer blusschen. Mijn dagen ontwijd bleef in maagdelijkheid 't hopende hart U verwachten en heel Uw komen zoo kuisch in zijn schromen is de levende droom van mijn vaaklooze, eenzame nachten. Vorige Volgende