Parijsche verzen(1923)–Dop Bles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Finale. Ik sprak tot U, maar dronken, tot U, die in mijn armen lag: ‘de wrange wereld ligt verzonken en nimmer, nimmer meer, de dag! Ik ben van U, nu ik U kus voor U en U alleen en al ons droomen en ons doen was dus dat ik met U, werd één! O deze nacht, o deze nacht een tijdeloos verblijven, de viering allerschoonste pracht in twee verwonde lijven. Gij zijt 't in hoon geheiligd kind, dat zocht en heeft gevonden en nimmer dat gij hebt bemind, eer minden onze monden!....’ - ‘O laat mij g'looven in de trouw, ik wil U niet verlaten! noem' mij der eeuwen Eva vrouw mijn min moogt gij niet haten! Er is geen hart, dat in mijn hart zoo dorstig dorst te dringen als wen Uw droefnis en mijn smart in 't nachtlijk uur vergingen. [pagina 66] [p. 66] Ons leven was een vloek, een hoon, het zonk te zwaar, te diep, wat was mij weelde, wat een woon, zoo 'k eeuwig in Uw armen sliep! Zie in mijn oogen liefde's vonken, de zon breekt door het wimperrag....’ Gij sprak tot mij, maar dronken, tot mij, die dronken in Uw armen lag. Vorige Volgende