Parijsche verzen(1923)–Dop Bles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Souvenir apathique. Ik zie je ponnie een leugen fijn-wulpsch, maar zachter en daarachter de nacht met maanlicht er tegen en donkere hellende stegen. Wij als twee schaamle schunn'ge vagebonden aan 't dolen... apachen waren verscholen, een doode lantaarn als wachter. Ik zie je mond, verdord papaverrood, je tanden, die in honger groot het brood aan stukken braken, verbroklend op het laken en 'k hoor je klagen wijl 't verzwond eer nog de nacht wou naken. Ik zie je handen rustloos zoeken en verstranden in 't doelloos uur der leege dagen, of heel je tenger wezen half opgerezen gebogen naar de schemering [pagina 23] [p. 23] aan 't lezen, waaraan gedachte geenszins hing; de losse vellen, vogels lamgeslagen vervlarden op de grond. Je oogen in wimperen kanten hel als brillanten en daarin bewogen het zinnen zwoel op giftig schoone loogen En dan: Een pad in 't bosch en jij, nerveus, je haren los, met bleek, te bleek gelaat, wil zingen 't eigen lied maar kan het niet; je stem is heen... alleen een schor geluid schroeit door het vroege uur. Nu zie 'k de muur met je portret als danseresse bloot van voet in bessenrood gewaad.... verloren staat. [pagina 24] [p. 24] De straat die eerste nacht je lach, brutaal gebaar als van een slet, het gloeiend vuur der cigaret. De boulevard en 't donker doodsch plantsoen, je blauwe heliotropen volle hoed en in een groene gloed 't felijnen lijf dat zwichtte en op jou mond joù mond, als droeve klacht die zacht verzwond. Verlaine's lichte poëzie: ‘Voici...’ Vorige Volgende