de veele ellen lang, en daarom leid men haar over Tuin-huisjes, staketsels, ofte yets anders daar de selve aan klimmen kan. Hier aan wasschen menigte bladen op lange steeltjes, die onder in 't midden van de blaadjes vast is, gelyk men in het navel-kruid bespeurt. Sy zyn aangenaam groen, van het midden tot den omtrek toe met witte adertjes aardig door loopen, van onderen zyn dese bladen bleiker. Sy zyn rond, dog hebben gemeenlyk vyf keepjes, soo dat sy eigentlyk niet volkomen hoepel-rond zyn: de groote beslaat de palm van een hand, dog daar zynder ook kleinder: sy zyn ook sappig teer en dun. De bloem is van een aardig maaksel, bestaande uit dry groote, en dry kleindere blaadjes, geel van koleur, en van binnen schoon-rood, van buiten is het geel met wat groen gemengt: agter aan de bloemen hangt een heel lang geel en hol hoorntjen, in 't kort, het gelykt van maaksel een seer groote ridder-spoor: dese bloemtjes rieken als een viool, en komen in overvloed seer cierlyk aan hare steelen. Men vindse ook met bleek-geele bloemen, hier na volgen groote oneffene groene en matig harde zaden, gemeenlyk dry en dry op een steeltjen aan malkanderen gevoegt. De wortel is dun en veselagtig.
Men vindse hier alleen in de bloem-hoven, wassende weelderig alle jaren van nieuw zaad af, en bloeid de gansche somer door tot diep in den Herfst.
Al is 't sake dat sy in de genees-kunde in geen gebruik is, soo mag men se voorschryven, in alle het gene daar men de gemeene Kerse in gebruikt, alsoo deselvige van smaak en deeltjes daar mede seer over een komt.