CCCVIII. Hoofd-stuk. Melanthium, Koren-rosen, Negel-bloemen.
DE struik van Negel-bloemen, is byna twee voeten hoog, zynde rond, hairig en ruig, boven in weinige takken verdeelt: dese is bewassen met lange, smalle, spits-toeloopende hairige en ruige bladen, twee en twee over malkanderen. Op de toppen komen vyf-bladige, purpere bloemen van groote als de tamme Kristus-oogen, staande in lange ruige kokertjes, die sig in vyf scherp-toeloopende punten verdeelen: in welke daar na veel swart zaad gevonden werd, waar na dit gewas zyn naam bekomen heeft, en daar om mede Gich genaamt is: dit zaad is bitter en hard. De wortel is dun.
Men vind het in allerlei soort van koorn-landen. Sy bloeijen in 't laatst van Lente, en in 't begin van de Somer.
Het zaad schynt uit fyne, soute en oliagtige deelen te bestaan: uiterlyk neemt het alle schurft weg, en innerlyk dryft het de stonden en dood de wormen. Maar is hier in geen gebruik, het werd mede Lychnis Segetum major, Nigellastrum en Pseudo-melanthium genaamt.