| |
| |
| |
Erotiek in de literatuur
Het gebeurt zelden dat twee mensen die over een bepaald onderwerp met elkaar praten het ook inderdaad over hetzelfde hebben. Het misverstand, al of niet beseft, is nu eenmaal in de menselijke relatie schering en inslag. Neem nu zo'n onderwerp als literatuur, komen dan conversaties als volgt niet dagelijks voor? A: Lees je veel? - B: O ja, maar geen rommel. Goeie boeken, boeken die de moeite waard zijn. - A: Literatuur dus, ècht literatuur. - B: Precies! - Dan wordt er een boek met naam (de titel) en toenaam (de schrijver) genoemd, en dan blijkt dat A moet vaststellen dat B zelfs geen notie heeft van wat literatuur is. Het misverstand is van dat moment af beseft, althans door A. Valt dat op te heffen? Stel dat de schrijfster van dit artikel zo naïef zou zijn om dat te proberen en dus gaat zeggen wat literatuur volgens haar is. Literatuur, zou ik dan kunnen beginnen, is uit een innerlijke noodzaak ontstaan. Een echt schrijver zou dus doodeenvoudig het gevoel krijgen zijn dierbaarste plicht jegens zichzelf te verzaken als hij niet deed wat hij als een opdracht voelt waaraan niet te ontkomen is, n.l. zijn bewogen bezinning op het leven, op een of ander facet van menselijk bestaan tot een zelfstahdig kunstwerk te verheffen. - B, die goed geluisterd heeft naar die uiteenzetting, kan zich niet meer stilhouden en zegt: Juist, dat is het. Een bewogen bezinning op een of ander facet van menselijk bestaan, verheven tot zelfstandig kunstwerk. - En dan komt hij nog met een voorbeeld ook: ‘Lolita uit de nachtclub’ (schertstitel, ontleend aan een | |
| |
Kronkel). Is dat een facet van menselijk bestaan of niet? Bestaan ze, die vamps die zich berekenend verkopen en toch ergens een week plekje in het hart verbergen dat door de liefde zou kunnen worden aangeraakt? Of niet soms? En dan, hóé de schrijver op dit onderwerp ingaat, je reinste bewogen bezinning! En meeslepend geschreven, dus noem dat nu maar eens geen zelfstandig kunstwerk!
U ziet het, zo'n definitie van literatuur laat zich gebruiken als een passepartout. En dat is met alle definities van welke kunst dan ook het geval, en wel voornamelijk doordat het begrip ‘niveau’ er zo moeilijk onwrikbaar in te lassen is.
Maar misschien is er nog een andere weg waarlangs we tot het besef kunnen komen of we wel met al of niet au sérieux te nemen literatuur te doen hebben. Dan zouden we moeten uitgaan van het verhaal van Gods schepping, wel hoog gegrepen, maar in verband met het eigenlijke onderwerp ‘Erotiek in de Literatuur’ kunnen we niet hoog genoeg grijpen om de zaak straks zo zuiver mogelijk te stellen. De meest oorspronkelijke en meest verheven idee van scheppen is ongetwijfeld vervat in de twee verzen waarmee het Oude Testament opent: In den beginne schiep God den hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op den vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. - Het is niet eens nodig om aan deze woorden letterlijk geloof te hechten om daaraan de gedachte te kunnen ontlenen dat scheppen de idee impliceert van het ordenen van de chaos; en die chaos werd schepping door de Geest Gods. Nu lijkt geen enkel mens in de verste verte op zijn hoogste geestelijke idool, op God, en toch, zonder de geringste blasfemie kan men zeker zeggen dat ook de menselijke geest leeft van uit de scheppings- | |
| |
idee; want wie zou kunnen ontkennen dat het leven zich aan hem zou voordoen als een chaos indien hij dat niet naar eigen geestelijk vermogen zou verheffen of althans zou pogen te verheffen tot een geordend bestel met zin en doel? Dat zien we in 't klein en in 't groot, op alle gebieden van menselijk initiatief, en dat zien we vooral heel duidelijk in het elan van de kunstenaar; het creëren van een zinvol geordende schepping (in het kunstwerk) is precies zijn opgave. Er zijn veel theorieën verkondigd hieromtrent, vooral als gevolg van de twee wereldoorlogen die immers meer dan ooit chaos hadden gebracht en doel en zin van het leven dubieus gesteld hadden. De kunst zou een repliek zijn op het leven dat zich aandient als vraag en raadsel,
of ze zou het reddende gebaar van opstandigheid zijn tegenover de absurditeit van het menselijk bestaan, een absurditeit die principieel gegeven zou zijn. Maar wij hebben er voorlopig voldoende aan als we 't met elkaar eens zijn dat de mens de chaos enkel en uitsluitend kan bestrijden door middel van de geest en dat de kunstenaar zich daarmee in 't bijzonder bezighoudt. Het komt er niet op aan of de kunstenaar deze strijd vorm geeft op het schildersdoek of in woorden, maar steeds zal het hem erom gaan om een facet van menselijk bestaan dat zonder de geest chaotisch (‘woest en ledig’) zou zijn wezenlijk te ordenen.
Na de enorm grote betekenis van kunst en van literatuur in 't bijzonder hiermee aangegeven te hebben moeten we 't dan nu maar eens krijgen over ons eigenlijke onderwerp, de erotiek in de literatuur. Er is bijna geen roman te vinden (laten we ons bepalen tot de proza-literatuur), of de erotiek speelt er een rol in. Voordat we ons afvragen hoe dat komt (is dat wel nodig)?, eerst een voorbeeld van twee romans | |
| |
waarin de erotiek de hoofdrol speelt. De eerste is van Edmond de Goncourt en heet ‘Elisa de Deerne’ (1877) en de tweede van de moderne schrijver Moravia en heet ‘De vrouw van Rome’. Beide romans behandelen het fenomeen van de prostitutie, de eerste op de basis van een zo objectief mogelijke waarneming, de tweede uitgaande van een zo innig mogelijke inleving. De eerste geeft een kritisch pessimistisch, de tweede een ideëel portret van de vrouw die zich prostitueert. Er zou natuurlijk veel meer te zeggen zijn over het diepgaande verschil tussen beide romans, waarvan de tweede verreweg het belangrijkst is. Maar het gaat hierom; in beide romans wordt een sensationeel onderwerp uit de erotiek benaderd door de geest, vanzelfsprekend, want daar is het de scheppende kunstenaar om te doen, want nogmaals, wat wil hij bereiken? Ordening brengen in de chaos, het juiste beeld scheppen. En wel bijzonder chaotisch is de denk- en gevoelssfeer ten aanzien van al wat de erotiek betreft. Het merendeel van de problematiek en van de conflictstof in het gewoon-menselijke is dan ook aan de erotiek, zo slecht ingepast in het persoonlijke en maatschappelijke, te wijten; en dat is dan meteen een antwoord op de vraag waarom ze zo'n grote rol speelt in de literatuur. En zoals blijkt uit bovenstaand voorbeeld kan de geest zich op tweeërlei wijze bezighouden met die chaotische situatie, namelijk kritisch en ideëel, wat neerkomt op twee volkomen tegengestelde benaderingen die echter in wezen toch een innige samenhang vertonen; de kritiek komt immers voort uit de ideële vooronderstelling, terwijl een waarachtige ideële visie berust op een kritisch afwijzen van het chaotische.
Maar voordat we nu verder ingaan op erotiek in de litera- | |
| |
tuur mogen we eerst weleens nagaan wat erotiek op zichzelf inhoudt. Sexualiteit, erotiek, liefde, dat is een trits die doet denken aan stellende trap, vergrotende trap, overtreffende trap. En dan is er nog iets, pornografie, niet alleen als begrip in de literatuur, maar in heel het leven, in omgang en gesprek. We houden ons voorlopig aan de erotiek, ofwel aan Eros, die geen Godheid is, maar een (sterfelijke) daimon, afstammend van Penia (d.i. armoede) en Poros (d.i. overvloed), afstamming die Eros' veelzijdigheid meteen karakteriseert; hij kan de rijkste vervullingen scheppen, maar ook de smarten van gemis en verlies doen lijden. M.a.w. Eros bespeelt heel de mens, tot in ‘hart en nieren’, en bovendien, speels als hij dus is, nu eens het accent leggend op het hart, dan weer op de nieren. Is het wonder dat het vooral jonge mensen vaak hoofdbrekens kost om uit te maken in hoeverre hun erotische genegenheden met sexualiteit of met liefde te maken hebben? En toch is het zaak daarachter te komen, want een puur sexuele genegenheid vindt in onze moraal ternauwernood nog een eerbare plaats; de intermenselijke relatie in eroticis wil ten gevolge van bewustheid en rekenschap nu eenmaal méér zijn dan het samen-beleven van een oerdrift uitsluitend in de fysieke sfeer; anders gezegd, de sexualiteit wil geïntegreerd zijn in een genegenheid in de geestelijke sfeer. Als dat het geval is, of schijnt te zijn, wil men die genegenheid graag liefde noemen.
Maar laten we ons hier vooral even distantiëren van de Christelijke ideologische opvatting van liefde, van die met een hoofdletter, waarin vooral de offergezindheid voorop staat. In de liefde die wij bedoelen kan zeker veel en vaak geofferd worden, behalve het bezit der wederliefde, hoe | |
| |
zuinig die ook zou worden toegezegd.
Eros, die in onze menselijke genegenheden altijd meespeelt, weet dus wel van geven, maar is beslist nooit volslagen onbaatzuchtig. En nu weet ik niet hoe het de lezer vergaat als hij de naam Eros hoort uitspreken, maar voor mij overwint de heidense feestelijkheid in dit begrip het van de misère die het toch ook achter de hand houdt. Het woord erotiek heeft, tenminste voor mij, een veel onmiddellijker dubbelhartigheid en opent daarmee in alle directheid een van de hachelijkste conflictsferen tussen mens en mens en tussen mens en maatschappij. De erotische situatie van de mens is zonder meer tragisch, gezien het feit dat hier een oerdrift onophoudelijk botst op psychologische, ideologische, morele en sociologische weerstanden. En de mens ontkomt niet aan die tragiek, daar hijzelf die tragiek ook is; hoe zou hij ooit anders kunnen zijn zolang hij van alle driften en tendenzen ook de keerzijde heeft?... Maar dan grijpt de kunstenaar in. Die is au fond zo ernstig alsof hij zich zou hebben te verantwoorden voor het wel en wee van heel de mensheid, zelfs al lijkt het niet zo, dus ook als hij zijn ernst presenteert in de vorm van humor. En laten we ons niet vergissen, hij meent inderdaad dat hij zich heeft te verantwoorden, zodat we rustig zouden kunnen beweren: Een kunstwerk is een verantwoording. En zo geeft hij o.a. ook een verantwoording van de erotische situatie van de mens en wel, gelijk al gezegd, op idealiserende of op kritiserende wijze. Dit ingrijpen heeft het volgende effect: Idealiserend weet hij onze innerlijke verhouding tot de erotiek te veredelen, kritiserend onze afstand tot het erotische conflict te vergroten en zodoende onze visie er op te verhelderen. Het ligt wel voor de hand dat de idealiserende | |
| |
visie vooral gestalte vindt in de beeldende kunsten en dat de kritiek overwegend in de literatuur, waar het analyserende woord gehanteerd wordt, floreert.
Nu is kritiseren bepaald niet ‘welopgevoed’. In het leven van alledag denkt men van zijn medemensen het zijne, maar men wacht zich wel openlijk kritiek te oefenen. In literatuur houdt men zich echter niet op met dit soort welopgevoedheid, daar komt men voor de draad met (conventioneel gezien) de meest schaamteloze kritiek, namelijk met kritiek op erotische aangelegenheden, die (conventioneel gezien) taboe zijn. Of, zuiverder gesteld, als erotiek voor zover die anoniem leeft (in mode, reclame, film) dan nog wel de censuur passeert, zelfs al ontaardt ze tot pornografie (zakelijke belangen!), de sexualiteit die ieder mens min of meer bewust ondervindt als machtige factor van lichamelijk bestaan is zeer zéker taboe. En waardoor of waarom? Misschien verklaren we al heel veel als we ons bedenken dat onze maatschappelijke structuur berust op het monogame huwelijk waarin de sexualiteit volkomen maar dan ook volkomen geïntegreerd dient te zijn. Sexualiteit vóór het huwelijk of daar buiten om is altijd illegaal, verdacht, onzedelijk, misschien niet volgens uw oordeel, maar toch nog wel volgens het oordeel van het merendeel van onze beschaafde gemeenschap. Buiten de door de wet beschermde huwelijksliefde is dus het toegeven aan de sexuele drift geheim of libertinage. En alweer; een zo diep gewortelde oerdrift, tot taboe verklaard omdat ze in tegenstrijd is met de ideële opzet van onze beschaving, moet wel sterk ervaren worden in de problematische en conflictueuze sfeer; en niet alleen buiten het huwelijk om, maar ook daarbinnen omdat zelfs dit terrein waar het bordje | |
| |
‘verboden’ dan met het tam-tam van de bruiloftsviering is verwijderd nóg vol ligt met voetangels en klemmen. De mensen hebben het dus in dit opzicht meestal niet makkelijk en we zien dan ook dat de vriendschappelijke vertrouwelijkheid vooral door één feit gekenmerkt wordt; men vertrouwt elkaar het geheim toe van z'n liefdeleven, van het ontbreken of van het bestaan ervan. Dat wil dus zeggen dat men in dit toevertrouwen door de conventie heen breekt om het over de dingen te hebben die het innerlijk raken op een waarachtige en strikt persoonlijke manier... En wat doet nu de schrijver? Ook die heeft het over de dingen die hem werkelijk bewegen, en ook op een waarachtige en strikt persoonlijke manier; met dien verstande dat de dingen die hem bewegen in zijn persoonlijk, dus oorspronkelijk toevertrouwen (wat zou oorspronkelijk anders zijn dan persoonlijk?) niet alleen voor hemzelf van belang zijn gebleven, maar in het kunstwerk zijn opgeheven tot anoniem menselijk belang. En is er ook maar iets dat aan dit toevertrouwen paal en perk zou kunnen stellen? In de literaire vormgeving ervan, in het kunstwerk dus, gelden alleen nog maar de wetten die het harmonisch geordende kunstwerk in zichzelf stelt, gelden dus geen wetten meer die welk taboe dan ook handhaven. Het kunstwerk doorbreekt daardoor gemakkelijk het bekende conventionele patroon van sexuele opvattingen, weet de schijn te ontmaskeren en wezenlijke feiten te openbaren. En dat niet alleen; het voert daardoor de lezer tot peiling en bewustwording van eigen wezen. Op deze wijze is de kunst (altijd geweest) voorpost van geestelijke bevrijding. Maar u weet; men was en is daar vaak allesbehalve dankbaar voor. Men voelt zich gechoqueerd, wordt boos, wijst | |
| |
af. Het is namelijk gemakkelijker (en voordeliger) de totems en taboes te eerbiedigen en dan maar de katjes in 't donker te knijpen dan te leven vanuit eigen inzicht en voor eigen verantwoording. En het is gemakkelijker om op grond van conventionele gemeenplaatsen precies te weten wat al of niet zedelijk is dan dat consciëntieus voor jezelf uit te maken.
De erotiek in de literatuur choqueert. Er zijn lezers die zich alleen maar op hun gemak voelen als die erotiek niet verder gaat dan tot en met de eerste kus, zoals in letterlijk alle liefdesverhalen in de damesbladen het geval is. Ze willen zich dus wel geïnteresseerd tonen in de (romantische) aanloop, niet in het verloop en in de afloop der liefde. Al wat verdergaat dan de aanloop noemt men al heel vlug pornografie. En wat is pornografie? Naar de letterlijke betekenis ‘ontuchtig geschrijf’. Het gaat dus in de erotische beschrijving zeer zeker niet alleen om het ‘wat’, maar vooral ook om het ‘hoe’. Zó mag het bijvoorbeeld wel: Hij kuste haar op het voorhoofd... Hij kuste haar voorzichtig op de rozerode mond... Hij omhelsde haar daarna teder en vroeg haar zachtkens of zij nog evenveel van hem hield als toen zij z'n bruid werd (let op; ze zijn dus al getrouwd). Ja, murmelde ze. En toen, in de plechtige stilte van de nacht, gaf ze zich aan hem. En nog nooit tevoren had hij haar zó gelukkig gemaakt... U ziet het, de damesbladenstijl; een mens kan zich op zulke verhalen blind lezen en aan z'n beperkte inzichten zal niets gewijzigd zijn. Wat de zelfkennis en de levenskennis wel verdiept is de waarachtige benadering van de innerlijke roerselen, roerselen waarbij de erotiek zo vaak zo innig gemoeid is. Maar moet dan de schrijver die wat de erotiek betreft de ‘naakte’ feiten niet | |
| |
wil verbloemen ons deze noodzakelijkerwijze voorzetten als pornografie? Nogmaals: Wat is pornografie? Goed, ontuchtig geschrijf. Maar laten we dan de beoordeling hieromtrent niet aan willekeurige lezers overlaten, want dan wordt zo'n definitie (net zoals dat het geval is met het definiëren van literatuur) weer zo rekbaar als elastiek, zo anoniem als een passe-partout. We moeten trachten te oordelen uitgaande van het kunstwerk. En dan moeten we ons weer even de scheppings-mythe herinneren waarin wordt verteld dat de Geest Gods bezield leven schiep. Het kunstwerk is een schepping van de menselijke geest. Het onderwerp, als 't ware het leem dat leven ingeblazen zal worden, is op zichzelf niets en krijgt pas betekenis als de geest er zich mee bezig houdt. Mankeert die geest, dan ontstaat er beslist géén kunstwerk, maar een even tuchtloos als zinloos geschrijf, en als 't over erotische zaken gaat ontuchtig geschrijf. Pornografie, zouden we dus kunnen zeggen, is ontucht in schriftuur zoals ook in het werkelijke leven de sexualiteit in ontucht kan ontaarden als daar de geest buiten blijft. We zouden het ook nog zo kunnen zeggen: Zoals de sexualiteit zich zoekt te integreren, al zou dat nog zo beperkt en tijdelijk uitvallen, in de persoonlijke voorkeur, zo wil in het kunstwerk het sexuele aspect geïntegreerd zijn in een zo volledig mogelijke preoccupatie met de mens. Maar al beweren we nu dat in pornografie de (onbaatzuchtige scheppende) geest buiten spel blijft, toch zijn er talloze geschriften van wereldfaam die pornografie moeten genoemd worden en niettemin grote literaire kwaliteiten hebben; m.a.w. kunst en pornografie zouden géén contradictie vormen! En dat is nog duidelijker te constateren in de beeldende kunsten. Om die pornografische kunst zowel | |
| |
in de letteren als op het schildersdoek en op het tekenpapier z'n juiste plaats te geven kan ik het beste een fragment citeren uit een artikel van Vestdijk in Maatstaf (oktober 1957) ‘Erotiek in de Beeldende Kunst’. Hij schrijft: Van pornografie spreken wij, wanneer het artistiek idealiseren wordt overstemd door het idealiserend veraanschouwelijken van sexuele handelingen of van elementen, die in de sexuele sfeer thuishoren. Stijl, schoonheid, vorm, expressiviteit zijn van minder belang dan het onderwerp zelf, dat zijn prikkelende taak evengoed zou kunnen vervullen, wanneer er een foto van werd gemaakt.
...Het behoeft geen betoog (schrijft hij verder) dat wij hier al aardig bezig zijn het terrein der beeldende kunst te verlaten. De pornografische kunst heeft geen direct artistieke betekenis meer, al kan deze er natuurlijk bij komen. Maar hieraan zijn zekere grenzen gesteld, zowel bij de schilder of tekenaar, die al zijn aandacht op het prikkelend effect gericht heeft, als bij de gebruiker, die zich liever niet laat afleiden door al te opvallende artistieke kwaliteiten... En bij wijze van conclusie: Deze (artistieke waarde) kan groot zijn; maar ik geloof niet, dat de allergrootste meesters er zich, anders dan zeer terloops, aan hebben gewijd. Daarvoor is het onderwerp te beperkt, te ‘speciaal’: (dit onderwerp) doet een beroep op geesten van geringer kaliber. - Tot zover Vestdijk. Het komt dus hierop neer dat pornografische kunst, desnoods met grote artistieke waarde, niettemin dubieus is, doordat het onderwerp niet opgenomen (geïntegreerd) kan worden in een breder en vooral onbaatzuchtiger scheppend elan. En mogen kleinere geesten zich daar dan mee bezighouden zonder last te krijgen van hun artistieke geweten (want dat moet in dit spe- | |
| |
cialisme enig geweld worden aangedaan), een werkelijk groot kunstenaar wil zich dan misschien weleens in het pornografische begeven bij wijze van spel, bij wijze van een grapje, maar zal dan ook pertinent weten daarmee niet gedaan te hebben waartoe hij geroepen is, namelijk een kunstwerk scheppen dat een entiteit is; dus niet alleen het entameren van een onderwerp als in zichzelf beperkt feit, maar impliciet heel de geestelijke lading die hij daarachter ontdekt of daarin poneert.
Om te besluiten, wat mij betreft ik kan best een pornografisch grapje hebben, zowel in het feitelijke leven als in de beeldende kunsten en de letteren, als ik ook nog maar wat anders mag beleven aan mensen, schilderijen en boeken. Een veel ernstiger artistieke stoornis is en blijft toch nog altijd een slecht of in 't geheel niet geïntegreerd sexueel aspect in een serieus bedoeld kunstwerk, een artistieke stoornis die (let op!) door preutse mensen heel vlug, door libertijnen zeer traag wordt ontdekt en die de kunstenaar niet als een artistiek tekort, maar als een zedelijke misstap wordt aangerekend. En wie zouden hier tot een juist en rechtvaardig oordeel in staat zijn? Alleen maar heel bijzondere mensen, mensen met kennis van (artistieke) zaken en zonder enig vooroordeel. Laten we dan maar het bekende kaarsje opnemen waarmee die gezocht moeten worden.
|
|