Er is nog een winstpunt: We kunnen onze dromen ook zelf weer onbevangener dan eerst op hun betekenis peilen, helemaal buiten Freud om.
Wat ik zelf bijvoorbeeld laatst droomde, is geloof ik echt wel de moeite van het vertellen waard en dan zou ik er ook wel, eerbiedig afstand bewarend van de geniale Freud, mijn hoogst persoonlijke verklaring aan toe willen voegen. Hier is dan die droom: Ik reed met iemand, wie weet ik niet, langs een kanaal. Ik zelf zat achter het stuur. Kijk, zei ik terwijl ik snelheid minderde, daar geeft het ene kind het andere zwemles. Op dat moment stortte het kind aan de lijn zich moedig te water en trachtte naar het midden te zwemmen. Een paar onhandige zwembewegingen, en toen verdween het onder de waterspiegel. Ik reed nog langzamer en keek toe. Nou, zei ik tenslotte ongeduldig, dat kind aan de wal zal toch wel aan de lijn trekken. Maar de lijn bleef strak, onbeweeglijk, een diagonaal van de kinderhand tot op de waterspiegel. Toen gaf ik maar weer gas en reed verder, terwijl ik nog opmerkte: Het zou toch te gek zijn om te veronderstellen dat...
Ik maakte de veronderstelling niet eens af. Toen was ik gearriveerd in een stad en drong het tot me door wat ik daar te doen had. Ik moest er een lezing geven. Daar schrik ik van. Ik had aantekeningen voor een lezing gemaakt, weken geleden; waar ging dat ook weer over en waar had ik die? Nerveus haalde ik mijn tas overhoop. Ik vond ze, maar zou nu straks voor de enorme opgaaf staan om mijn onduidelijke handschrift bliksemsnel te ontcijferen en er dan bovendien een aantrekkelijke causerie van te maken. Ik moest dus helemaal vertrouwen op mijn spreekroutine en op wat gelukkige vondsten.