vrouwen die, ondanks het verbod zich serieus met zulke zaken bezig te houden, toegaven aan de behoefte hun gedachten en gevoelens op kunstzinnige wijze tot uitdrukking te brengen. En dat deden ze dan op de meest opvallende manier, nl. in brieven. Ze bleken dan soms bijzonder begaafde briefschrijfsters te zijn en men noemde dan ook de epistolaire kunst een typisch vrouwelijke kunst.
Maar spoedig waagden zich ook vrouwen aan de romankunst en toen constateerde men dat zij stilistisch dan wel een bijzondere hoogte konden bereiken, maar dat in dit vrouwelijke werk precies datgene ontbrak dat het groot, geniaal had kunnen maken.
De schrijfster ontbrak het aan een waarlijk grote visie op haar onderwerp; ze zag geen grote lijnen, geen samenhangen, geen achtergronden en geen perspectieven. Ze bleef steken in het detail, in de zoveel kleinere wereld van ding, kleur en sfeer... En wat had men anders kunnen verwachten? Een grote visie vooronderstelt een zelfstandige en vrije confrontatie met het betreffende onderwerp. En het onderwerp van de schrijver is in wezen altijd het menselijk bestaan.
En hoe kon nu de vrouw die eeuwenlang klein gehouden was en die zich ook eeuwenlang klein had móéten houden, zelfs had willen houden (dat was een kwestie van zelfbehoud), hoe kon ze dan nu plotseling als een zelfstandig, bewust en vrij wezen het menselijk bestaan in brede visie overschouwen en beoordelen! De vrouw die als gehuwde vrouw tot voor kort nog ‘handelingsonbekwaam’ werd geacht! De vrouw die, wilde ze tenminste ‘echt vrouwelijk’ heten, zich tot voor kort bij het kleine, bij ding, kleur en sfeer móést bepalen...!