| |
| |
| |
Wat ‘schrijven’ betekent
Voordat ik deze bijdrage ging schrijven had ik de aanpak daarvan al op veel manieren overwogen en weer verworpen. En daaruit kon ik weer eens afleiden wat ik natuurlijk allang wist, n.l. dat het theoretiseren over literatuur me eigenlijk totaal niet ligt. Al wat ik dan ook te berde kan brengen over de roman, de moderne roman, heb ik verworven in moeizame nabetrachtingen over eigen werkzaamheid op dit gebied. En dan moest ik bovendien nog steun zoeken bij de welgeformuleerde meningen van anderen die me daarmee veel, waarschijnlijk ook nog vruchteloze geestelijke inspanningen bespaarden door precies te zeggen wat ik veel minder kernachtig alleen maar had gevoeld en vermoed. Zo dank ik bijvoorbeeld het een en ander aan Henry Miller, die zich in Reflexions on Writing uitlaat over het creatieve proces op een wijze die ik bijzonder verhelderend vind. En nu noem ik opzettelijk Miller, al zijn er ook anderen die me mijn persoonlijke verhouding tot het schrijven hielpen definiëren, omdat ik ervan overtuigd ben dat veel misverstanden rondom de moderne roman op te lossen zijn door een duidelijke uiteenzetting van het wezen en de zin van het schrijverschap... en juist in dit opzicht heeft Miller zich met meesterlijke eenvoud uitgesproken. Zo zegt hij bijvoorbeeld: I am a man, telling the story of his life, a process which appears more and more inexhaustible as I go on. En dat zegt hij pas na veel dwaalwegen bewandeld te hebben, na veel mislukte pogingen, na tenslotte begrepen te hebben dat mens en schrijver één en | |
| |
ondeelbaar zijn en met dezelfde stem spreken, en zodra het hem lukt zichzelf te zijn en zijn eigen stem te verheffen weet hij ook wat hij te zeggen heeft en hoe hij dat moet doen; en van dat moment af is hij dan ook Miller, met eigen onvervreemdbaar thema en met eigen persoonlijke toon. En dan steekt hij ook nog deze veelbetekenende verklaring af: What the general reader or the critic makes of it is not my concern. I am not establishing values: I defecate and nourish. There is nothing more to it. En hiermee is in wezen alles gezegd wat er over de verhouding van de schrijver tot zijn werk en tot de buitenwereld te zeggen valt. Het grote misverstand in de buitenwereld schijnt dus wel hieruit te bestaan dat men de literatuur tegemoet treedt alsof die bij wijze van opdracht geschreven zou zijn. Men vindt er die opdracht lang niet naar tevredenheid in uitgevoerd. De moderne roman is negatief, cynisch en immoreel, terwijl de lezers - in een wereld vol negativisme, cynisme en immoraliteit - juist zo'n behoefte hebben aan het tegendeel, aan het positieve, het durven vertrouwen in mens en toekomst, het moreel schone. De moderne roman, not establishing these values, laat de lezers in een barre wereld niet alleen in de steek, maar confronteert hen nog inniger met al wat bar en boos is.... terwijl toch de literatuur zich tot taak zou behoren te stellen (ziehier de opdracht!) een therapeutisch effect na te streven en bijgevolg zou moeten pogen de mens te verheffen in een sfeer die zuivert en veredelt.
Ik heb overwogen of ik het zou ondernemen deze behoefte aan het positieve, edele en schone in de roman ter verheffing van eigen innerlijke gesteldheid op z'n waarachtigheidsgehalte te analyseren. Ik doe het maar niet, ik zou | |
| |
toch maar tot de conclusie moeten komen dat hier alleen sprake kan zijn van domheid of hypocrisie. Want wie waarachtig over de corruptheid en de misère van mens en wereld in zit zou toch niets liever doen dan juist met toegewijde aandacht lezen hoe kunstenaars dat zien, en dóórzien, hoe ze eventueel de oorzaken ervan doorzien, en eventueel van een geesteshouding er tegenover blijk geven die voor de lezer uiteindelijk uitzicht zou kunnen bieden op die zo vurig begeerde innerlijke verheffing.
Wat me enkel maar van wezenlijk belang lijkt is te proberen aan te tonen dat het schrijverschap wezenlijk en functioneel niets te maken heeft met de al of niet waarachtige verlangens die willekeurige mensen of willekeurige groepen van mensen er tegenover indienen. De romantische tijd van de schrijvers die zich opvoeders, leraren, geestelijke leiders der mensheil achtten en daar ook naïef voor uitkwamen is voorbij. Wie zich heden ten dage nog in diezelfde directe trant met de mensheid bezighoudt blijkt dan ook in de regel ternauwernood literatuur op te leveren. De schrijver als propagandist van een ideologie houdt maar al te vaak zijn (religieus of politiek) traktaat voor een kunstwerk, al moeten we hier natuurlijk een groot voorbehoud maken ten gunste van hen die nu wel vóór en ná het creatieve proces vervuld zijn van hun zending, en van hun plichten en verantwoordelijkheden daarmee samenhangend, maar die tijdens het schrijven ondanks henzelf enkel maar onbevangen kunstenaar zijn, en in het klimaat van de onbevangenheid blijkt dan ook alleen maar hun preoccupatie, van welke aard die ook mag zijn, de kans te hebben om én moreel én artistiek op een peil van enig belang te worden geconcipieerd. Dus dan gaat het eigenlijk alleen maar hierom; dat men moet | |
| |
kunnen inzien dat er voor de schrijver ten opzichte van zijn werk maar één morele verantwoording geldt, n.l. dat hij ervoor moet kunnen instaan dat hij tijdens het creatieve bezigzijn in een volstrekt onbevangen en volstrekt oorspronkelijke verhouding daartoe heeft gestaan. In verband met die onvoorwaardelijke eis oorspronkelijk te zijn zou ik even in herinnering willen brengen wat Menno ter Braak al heeft uiteengezet in Carnaval der Burgers. Menno ter Braak stelt hierin het verschil in levenshouding vast tussen burger en dichter. De burger, zegt hij, gaat uit van vaste normen en waardebepalingen, heeft zijn verhouding tot mensen en dingen eens en voorgoed geregeld, en wel op basis van nut en doelmatigheid. De burger oordeelt en veroordeelt dus van uit beginselen en opvattingen waarvan hij de geldigheid en de waarde niet meer toetst aan de bijzonderheid van de situatie of het object die aan dit oordeel of die veroordeling onderworpen worden. De dichter, ofwel de kunstenaar, heeft innerlijk niets eens en voorgoed geregeld. Hij blijft ‘disponibel’, hij ziet dus de mensen en de dingen niet verstard tot de waarden of onwaarden die ze vertegenwoordigen in de burgerlijke visie, maar ziet die juist in hun authenticiteit, hun oorspronkelijkheid. Anders gezegd nog; hij ziet in de verschijning van mensen en dingen de openbaring van hun wezen of in ieder geval iets dat openbarend zou kunnen zijn voor hun wezen. En deze manier van zien, van dingen en mensen waarnemen en ondergaan in hun oorspronkelijkheid bepaalt tevens de oorspronkelijkheid van de kunstenaar. Het gaat dus, eenvoudig gezegd, om een eigen kijk, die verworven is op grond van een eigen authentieke relatie met de buitenwereld en die blijk geeft van een eigen authentieke innerlijke reactie daarop.
| |
| |
En dit heeft weer onherroepelijk tot gevolg dat de kunstenaar over welk onderwerp dan ook een andere toon zal aanslaan dan ‘men’ doet als daarover geconverseerd wordt bij een kopje thee. En dat heeft ook onherroepelijk tot gevolg dat de gangbare burgerlijke fatsoensnormen, die in de gemeenschap hun onweerlegbaar belang hebben, in het litteraire kunstwerk vaak worden overschreden. Wie zich daaraan stoot bewijst hiermee eigenlijk alleen maar dat hij geen begrip heeft voor dat andere belang van diep menselijke strekking dat het kunstwerk blijkt te hebben. Immers kunst doorbreekt in haar argeloosheid en vrijmoedigheid de verstarringen in het conventionele patroon van onze burgerlijke samenleving. Kunst, naar haar oorsprong individualistisch als geen andere menselijke uitingsvorm, is het klankbord en tevens de muziek voor het persoonlijke dat in iedere nog niet volledig verstarde mens leeft en dat geen plaats vindt in een wereld waarin alleen gedragingen volgens een vaststaand patroon kunnen worden getolereerd. Kunst is dus menselijk en cultureel een tegenkracht die de individualiteit voor verstikking en de gemeenschap voor verstarring behoedt.
Best, maar verhindert dit alles dan werkelijk dat de kunst, de litteratuur, de moderne roman een verheffende invloed zou kunnen uitoefenen? Natuurlijk niet, het ligt er maar aan wat je onder verheffend verstaat. Niet natuurlijk de goedkope noblesse, de goedkope schoonheid van de Maagden en de Rozen, m.a.w. van een zwijmelen in romantische gemeenplaatsen die zelfs niets met onze leugens, laat staan met onze waarheden van doen hebben. Nobel en schoon is in feite alleen maar de moed waarmee de schrijver niets ontziend, wat wil zeggen zonder zichzelf te ontzien, zijn on- | |
| |
derwerp wezenlijk stelt met alle consequenties daaraan verbonden voor eigen innerlijke staat. Of neen, al maakt hij zich het leven niet gemakkelijk door zich in geen enkel opzicht te laten leven, maar door dat helemaal voor eigen rekening te doen, van moed, van zedelijke moed nog wel, is hier toch geen sprake. Hij kan niet anders, en al kan hij dan niet anders, een zedelijke plicht dwingt hem evenmin. Misschien zou het nog het beste zijn om de scheppende activiteit te schatten op een ‘acte gratuit’, een spontane daad dus waarvan een ‘tentation’ de drijfveer is en waarvoor geen redelijk motief bestaat; al zijn er achteraf, als de daad eenmaal gepleegd is, motiveringen te over voor te vinden. Dus... voor zedelijke moed behoort hij niet geprezen te worden noch van schaamteloosheid beticht, want - dat behoeft natuurlijk geen nadere toelichting - wat de een als zedelijke moed ziet meent de ander juist voor schaamteloosheid te moeten uitkrijten. Wat hem in de gelegenheid stelt om hart aan hart met zijn preoccupaties te leven en in zijn creatieve werk uit dit soort leven alle consequenties te trekken is zijn volstrekte onbevangenheid. En hij kán dan ook onbevangen zijn daar de buitenwereld, zodra hij een eigen wereld gaat scheppen, totaal niet meer voor hem bestaat. Of beter, die bestaat alleen nog maar als domein waar hij door 't feit dat schrijven zijn levensonderhoud niet garandeert meestal nog enige plichten heeft te vervullen en dan ook nog als recreatie-oord wanneer hij zijn scheppende werk moet laten liggen om even ‘op verhaal’ te komen.
Gertrude Stein zegt ergens: Creation must take place between the pen and the paper, not before in a thought (not in a careful thinking) or afterwards in a recasting. Ze bedoelt hier dus dat het creatieve proces in feite gelimiteerd | |
| |
ligt in de daad van het schrijven zelf, en dat dit bovendien niet bestaat uit het noteren van een gegeven, dat volledig uitgedacht is, maar uit een ontdekkend schrijven. Voor mezelf heb ik dat weleens iets anders geformuleerd: Schrijven is even onzeker er boeiend als leven; je weet wat je wilt, maar je weet niet zoe zich dat van seconde tot seconde realiseren zal. - En inderdaad, al is dat dan helaas minder treffend gezegd, dat impliceert het ontdekkende schrijven toch ook. De kunstenaar kan oprecht beweren dat hij al scheppend evenzeer iets actief doet als passief ervaart. Het creatieve proces volvoeren en ervaren is wel de meest absorberende en meest bevredigende beleving die me denkbaar lijkt. Op allerlei manieren is de betekenis ervan al gepeild, maar alles wat er over gezegd wordt komt in wezen hierop neer dat de scheppende mens juist daarin zijn diepste bestaansrecht vaardiging vindt. En dat ligt wel voor de hand: hij geeft hierin acte de présence als denkend en te emotioneren individu, gesteld tegenover problematiek en mysterie van het menselijk bestaan... En nu ligt het ook wel voor de hand dat hij bij deze persoonlijke wijze van acte de présence geven precies geen rekening kan en mag houden met opvattingen die hem niet aangaan. En hieruit volgt dan weer logischerwijze dat het wezen van de creatieve arbeid volmaakt in tegenstrijd is met de eis die zo vaak in de buitenwereld gesteld wordt, n.l. dat de schrijver een zekere (morele) verantwoordelijkheid zou moeten kennen ten opzichte van zijn lezers. Elke schrijver van enige betekenis wijst die soort verantwoordelijkheid af (of vergeet die als hij schrijft). Bovendien, hoe zou hij van die verantwoordelijkheid blijk moeten geven als hij die niet afwees? Bijvoorbeeld door rekening te hou- | |
| |
den met lezers van het type X dat geen lelijke woorden kan verdragen, van het type Y dat nog niet rijp is voor volwassen literatuur, van het type Z dat de ernst alleen maar streng gedoseerd verdragen kan? Neen, hij draagt geen enkele verantwoordelijkheid voor X, Y en Z. Laat hij dat maar overlaten aan die figuren die het altijd voor een ander beter menen te weten, en dergelijke figuren vindt men onder de ware kunstenaars, die bescheiden zijn en eerder vragend en peilend dan decreterend in 't leven staan, beslist niet.
Maar, nu schreef ik al dat de schrijver niets ontziend, wat wil zeggen zonder zichzelf te ontzien, zijn onderwerp wezenlijk stelt met alle consequenties daaraan verbonden voor eigen innerlijke staat. Dat is zijn goed recht; alleen, als hij gaat publiceren scheept hij er toch maar die eerst zo volkomen uitgeschakelde buitenwereld mee op en dan zal hij toch ook maar hebben af te wachten of anderen wel precies zo ver willen gaan als hij. En hiermee, dus met dit publiceren, begint dan ook eigenlijk pas de zedelijke moed (of de schaamteloosheid volgens anderen) van de schrijver. Want de schrijver weet het, zij het niet als hij debuteert, dan toch daarna, door zijn ervaringen; de buitenwereld zal in de regel níet zover willen gaan als hij; integendeel, die zal hem zijn onbevangenheid, zijn vrijmoedige ernst, zijn overschrijden van de burgerlijke fatsoensnormen betaald zetten door wanbegrip te tonen en dit liefst zo kwetsend mogelijk. De buitenwereld negeert, vaak tegen alle evidentie in, het feit dat hij als oprecht kunstenaar in zijn werk getuigenis aflegt van zijn diepste levensernst en wil alleen maar misverstaan, is het niet uit domheid, dan uit hypocrisie. De dommen weten, niet beter of een boek is alleen | |
| |
dan goed of mooi als het de kans geeft om aan de confrontatie met de waarachtigheid te ontsnappen en hen toelaat tot het geestelijk vakantieoord van de illusie. De hypocrieten weten wél beter; die weten dat de kunstenaar zaken in 't geding kan brengen die ze heimelijk van enorm belang weten, maar die ze weigeren in hun beschouwingen te betrekken op grond van een valse kuisheid en een valse sereniteit en uitgaande van conventionele fatsoensnormen waaraan ze zich ook alweer heimelijk niet houden. En zo klasseer ik nu wel, op mijn manier, de lezers die de moderne roman om zijn somberheid, z'n cynisme, z'n negativisme, z'n immoraliteit afwijzen, maar behalve die illusiezoekers en fatsoensrakkers zijn er toch ook nog de kleinburgerlijke snobs; die lezen bijna niets, maar kraken alles wat modern heet, én poëzie én proza... wat dan als bewijs moet gelden dat zij zich niet laten beetnemen (poëzie) en dat zij niet achterblijven met een eigen mening (proza). Ik houd weleens lezingen over eigen werk, waarin ik het steeds meer zo inkleed dat ik zoveel mogelijk algemeen literaire opmerkingen maak en een minimum aan tijd besteed aan dat eigen werk. En dat doe ik zo, niet alleen omdat ik over eigen werk moeilijk theoretiseer, maar omdat die algemene opmerkingen van veel meer nut kunnen zijn voor diegenen onder mijn auditorium die werkelijk ontvankelijk zouden zijn voor de innerlijke ruimtewerking die het effect is van literatuur. Op die lezingen is de vraag ‘waarom toch dat negatieve, cynische, immorele in de moderne roman’ bijna schering en inslag. Ik heb bij ervaring dat je dan het beste kunt zeggen: ‘Noemt u dan eens een boek waarin u dat hebt aangetroffen, want dan kunnen we tenminste gaan praten over feiten’. En toen was er eens iemand die in een | |
| |
poging tot spiritualiteit antwoordde: ‘Bonjour Tristesse van een Franse schrijfster en Op Leven en Dood van een Hollandse schrijfster’. Waarop ik repliceerde, met een spiritualiteit daaraan volkomen gelijkwaardig, lijkt me althans: ‘Laat ons alleen praten over Bonjour Tristesse. De schrijfster van Op Leven en Dood ken ik te goed. Zeg het dus maar, wat deert u in Bonjour Tristesse van Françoise Sagan?’ - Het cynisme. - Maar dan hebt u niet goed gelezen! Mag ik even zeggen waar het om gaat? Het is een cynisme uit zelfbehoud zoals dat wordt bedreven door een uitermate intelligent en frivool meisje. En als dat gevolgen blijkt te hebben die ze niet had voorzien, beseft ze dat het leven dat ze van a tot z meende te kunnen regisseren haar uit de hand gelopen is en dat daarmee ook voor 't eerst in haar jonge leven het verdriet zijn intrede heeft gedaan, een verdriet overigens dat haar menselijk alleen maar goed kan doen. Gaat het daarom in Bonjour Tristesse of niet? - Ja. - En zo blijkt telkens weer dat alle klagers over alle moderne romans, als ze die al gelezen hebben en niet enkel maar drijven op het algemeen gangbare gemeenplaatsige vooroordeel, niet kunnen of niet willen lezen zoals 't hoort.
Uit een werkelijk ernstige confrontatie met de moderne roman blijkt immers onweerlegbaar hoezeer de moderne schrijvers van een welhaast grimmige ernst vervuld zijn en die grimmige ernst geldt bovendien welhaast altijd een preoccupatie van zedelijke strekking - wat wil men nog meer! - en zo staan de zaken niet alleen hier, in domineesland, maar ook daarbuiten, over al onze land- en zeegrenzen.
En nu ben ik me bewust dat ik uiteindelijk niets gezegd heb waardoor ik dan zelf de moderne romans van dit ogen- | |
| |
blik zou karakteriseren. Mag ik daarvoor verwijzen naar de andere bijdragen? Ik voor mij ben niet zo sterk in het geven van dergelijke literaire analyses en ik zie er ook niet zo erg het nut van in. Alle moderne romans van alle tijden hebben oppositie ontmoet. En daaruit volgt eigenlijk logischerwijze dat die van dit ogenblik ook niets speciaals heeft waardoor die als literatuur die aangevallen wordt ook een speciale en zo mogelijk feilloos karakteriserende toelichting behoeft. Laat me maar besluiten met een mooie leuze: Lees beter en oordeel rechtvaardiger!
|
|