in 't groote kasteel ‘Rustenburg’ leeg en ongezellig te vinden.
‘Och, wat is 't hier toch stil en eenzaam,’ zuchtte ze vaak, en zeker zou ze ziek zijn geworden van verveling, als de goede fee Rosa haar niet de geboorte van een allerliefst meisje voorspeld had.
Op een zonnigen zomermorgen lag het kindje in de wieg en in alle plaatsen van 't land werd de blijde tijding door klokgelui aangekondigd.
De gelukkige ouders gaven een prachtig feest, waarop ook verscheidene feeën gevraagd werden.
‘Nu, wat zegt ge wel van mijn lieveling?’ vroeg de koningin, het kleintje aan de feeën vertoonend.
‘'t Ziet er allerliefst uit,’ klonk het van alle kanten.
De moeder lachte blij en gaf de kleine aan een hofdame over. Maar op 't zelfde oogenblik kwam er een heks binnen, die met schelle stem riep:
‘Waarom hebt ge mij niet op dit feest gevraagd, domme ouders? Uw onbeleefdheid tegenover mij zal streng gestraft worden.’
Regelrecht liep ze naar 't prinsesje toe en raakte het met een zwarten ring aan, dien ze van haar vinger schoof. Daarop riep ze zoo luid, dat iedereen het kon hooren:
‘Prinses, als ge zeventien jaar zijt, zult ge u aan een spinnewiel bezeeren en in dit kasteel in slaap vallen. Honderd jaar zal die slaap duren. Dan komt een jonge prins u hier wakker maken.’
Toen verdween ze weer, de ouders verstijfd van schrik achterlatend.
Doch de goede feeën stelden de koningin gerust.