Robinson alleen gelukte het zich te redden; hij werd door de golven op de kust van een eiland geworpen.
Het eerste wat Robinson deed, was een gebed naar den Hemel te zenden, uit dankbaarheid voor zijn wonderbare redding.
Intusschen was de avond gevallen en de vrees voor de aanwezigheid van wilde dieren deed Robinson besluiten den nacht door te brengen in de takken van een hoogen en dicht begroeiden boom.
Toen hij wakker werd ontdekte hij niet ver van de kust het wrak van het verongelukte schip.
Hij begaf zich zwemmende daarheen en met planken van het wrak, die hij met touwen bevestigde, vormde Robinson een vlot, waarop hij alles, wat hij uit het schip kon halen, naar het eiland overbracht.
Na aldus eenige reizen gedaan te hebben, had hij zeer veel nuttige zaken verzameld, zooals gereedschappen, wapens, kruit en lood, een vuursteen, een verrekijker en verschillende mondbehoeften, dit alles zou hem zeker te pas komen. De hond van den kapitein, die zich nog op het wrak bevond, volgde Robinson op zijn eiland en werd zijn eenige trouwe makker.
Het eerste werk van Robinson was, te maken, dat hij onder dak kwam, en hij besloot daarom zich een hut te maken. Hij gebruikte daartoe de planken, welke hij met zijn vlot van het wrak had gehaald.
Toen hij daarmee klaar was, wapende hij zich met een geweer en, vergezeld van zijn hond, ondernam hij een tocht door zijn eiland. Op het geblaf van zijn hond, zag Robinson verscheidene wilde geiten opspringen, en de vlucht nemen. Hij legde aan, mikte even en schoot; met iedere loop van zijn geweer velde hij een geit, die hij meenam. Iederen dag ging hij op jacht, ook vischte hij vaak en zoodoende kon hij ruimschoots in zijn onderhoud voorzien.
Nu hield hij zich onledig met de inrichting van zijn huishouden en slaagde er in zich een tafel en een bank te maken. Daar hij zeer verlangend was om een levende geit te bezitten had Robinson met dat doel strikken gespannen en op zekeren dag gelukte het hem zulk een dier machtig te worden. Hij nam het mee naar huis, streelde het en gaf het voedsel, zoodat de geit spoedig mak was en zich gewillig liet melken.