‘Och, allerliefst kikkertje,’ antwoordde de luie, ‘zeg me maar wat ik doen moet; als ge maar zorgt, dat ik van dat vervelende spinnen af kom.’
‘Als je 's avonds je wieltje voor de deur zet, zal 't garen 's morgens vroeg gesponnen zijn,’ antwoordde de kikvorsch; ‘maar heb ik drie jaren zoo 't garen voor je gesponnen, dan moet je daarvoor ook mijn vrouw worden.’
‘De vrouw van een kikvorsch,’ dacht de luie, ‘dat is toch haast wat al te gek, wat zouden de menschen daarvan zeggen! Maar wie weet, wat er in drie jaren gebeurt, en wat zou mij dan nog dwingen, mijn woord te houden?’ Zij gaf dus den kikvorsch terstond haar jawoord onder voorwaarde, dat hij drie jaar voor haar spinnen zou. De kikvorsch zei haar nog, 's morgens bijtijds op te staan en den garenklos af te halen, opdat de moeder het niet merken zou.
Wat was de luie nu in haar schik; ze vond iederen morgen haar garen gesponnen. De moeder was verbaasd over de buitengewone vlijt van haar dochter, want van de trouwbelofte wist zij niemendal.
De kikvorsch hield stipt woord, en werd ook in al dien tijd niet door een ooievaar opgehapt, zooals zijn lieve bruid misschien wel gehoopt had.
Als de kikvorsch 's avonds voor de deur kwam, hoorde hij soms daarbinnen in huis door een heldere meisjesstem een lied zingen. Het was de vlijtige zuster die bij haar spinnewiel zong; de kikvorsch loerde menigmaal door het venster in haar kamertje en had er plezier in, dat daar alles zoo netjes was en de spinster zelf er zoo aardig uitzag.
‘Och,’ zuchtte de kikvorsch dan bitter bedroefd, ‘ik wou dat mijn luie bruid maar wat anders was. Het staat een meisje zoo mooi, altijd vlijtig en oppassend te zijn.’
De drie jaren waren om en de luie had er volstrekt niet aan gedacht. Daar kwam nu op een morgen, juist toen ze aan het ontbijt zat, een vreemde bediende binnen en zei dat de bruidegom, de kikvorsch, gekomen was, om zijn bruid te halen.
Och, och, wat schreide de luie, toen ze wel met de waarheid voor den dag moest komen. Ze vertelde tegen welken prijs zij zich bij het spinnen had laten helpen. ‘Maar,’ zei ze tegen haar moeder en zuster, ‘weest niet