een korf met honig wilden stelen. Voorzichtig tilden zij de korven op, want zij dachten: de zwaarste zal wel den meesten honig bevatten.
Den korf, waarin Tijl zat, vonden zij natuurlijk den zwaarste, en samen droegen zij hem weg. Spoedig werd de kleine schelm wakker en hij hoorde hoe de dieven zich verheugden, dat ze zoo'n zwaren korf hadden getroffen. Het was zoo donker, dat men geen hand voor oogen zien kon, en daarvan maakte Tijl gebruik om den voorsten dief aan het haar te trekken.
Deze, meenende dat zijn makker zoo aardig was, begon te schelden. Tijl lachte in zijn vuistje, maar toen het weer stil was, trok hij den achterste aan het haar.
Daar was het lieve leven weer gaande, en aan scheldwoorden geen gebrek. Zoo trok Tijl nu den een, dan den ander aan het haar en hij verheugde zich er over, dat de zwoegende dieven elkander zoo uitmaakten. Toen hij nu beiden tegelijk aan de haren trok, zetten zij den korf neer, vielen elkaar aan en takelden elkaar zoo toe, dat ze waarlijk voor hun diefstal genoeg gestraft waren.
Onze kleine schelm kwam intusschen uit zijn schuilplaats te voorschijn en lachte de mannen, die hij zoo gefopt had, hartelijk uit.