‘Zoo'n tafeltje zou mij lijken!’ bromde de waard in zijn baard en des nachts, toen de Lange vast sliep, verruilde hij het tafeltje voor een ander, dat er sprekend op leek.
Den volgenden morgen betaalde de Lange zijn nachtverblijf en spoedde zich weg. Eten deed hij onderweg niet, dat zou hij thuis wel doen en dan konden allen zich over de wonderkracht van zijn tafeltje verbazen. Nauwelijks had hij dan ook zijn ouders gegroet, of hij zei: ‘Vader, roep alle buren en kennissen! Ik noodig ze op een gastmaal.’
Daar zat de Lange met zijn tafel voor zich en spoedig was hij door een aantal nieuwsgierigen omringd. ‘Tafeltje, dek je!’ riep hij vol trots, maar tot zijn schrik weigerde het tafeltje te gehoorzamen. Niemand wilde hem gelooven, toen hij zei, dat zijn tafeltje hem zeker ontstolen was, en hij werd flink uitgelachen. In plaats van een heerlijk leventje wachtte hem nu weer een leven vol zorg en arbeid.
De Dikke had zijn leerjaren uitgediend en ging op zijn beurt de wijde wereld in. Ook hij kon nergens werk vinden en kwam treurig gestemd in hetzelfde woud. Daar ontmoette hij ook hetzelfde mannetje, dat hem deelnemend vroeg, wat hem scheelde. ‘Ik ben molenaar, maar kan geen werk vinden,’ antwoordde de Dikke.
‘Molenaar? Nu dat treft gij!’ riep het mannetje. ‘Ik heb werk voor u in overvloed!’
Werkelijk bereikte de Dikke met het mannetje een molen, die midden in het woud stond. Ook hij werkte een jaar en had het er zeer naar zijn zin. Het speet hem dus, toen zijn kleine baas na verloop van het jaar tegen hem zei: ‘Werk heb ik niet meer, gij kunt vertrekken.’
Toen hij het ontstelde gezicht van den Dikke zag, lachte hij en zei: ‘Maar gij hebt uw best gedaan en ik zal u een goed loon geven. Ziedaar een ezel. Wanneer gij driemaal tot hem zegt: “Ezeltje, strek je!” dan niest hij niets anders dan goudgeld.’
Dadelijk nam de Dikke de proef, stak het goud in den zak, dankte het mannetje hartelijk en vertrok met zijn ezel. Doch hij reisde langzamer dan de Lange, want overal maakte hij een goede vertering. Toen hij dus in de herberg kwam, waar den Lange zijn tafeltje was ontstolen, had hij geen