‘Goeden morgen, beer,’ zei ze met een bevend stemmetje.
‘Goeden morgen, Rosalinda! Jou zal ik niet doodmaken. Wil je koffie voor mij schenken?’ Rosalinda deed wat hij vroeg, en de beer begon te ontbijten. Na het ontbijt zei hij: ‘Rosalinda! ik zou het zoo prettig vinden als je alle dagen koffie voor mij schonk. Wil je met mij trouwen?’
‘Neen, dank je wel, beer!’ zei Rosalinda. Toch ontbeten zij elken morgen samen, en steeds vroeg hij: ‘Wil je met mij trouwen?’ Maar dan antwoordde zij: ‘Neen, dank je wel, beer!’
Eens op een dag vond hij haar schreiende en ze zei hem, dat zij graag naar huis wilde gaan om te vertellen, dat zij het heel goed had.
‘Wel, ga maar,’ zei de beer, ‘doch je moet morgen vóór het ontbijt terug zijn. Ik zal sterven als gij uw woord niet houdt.’
De vader was heel blij toen hij Rosalinda weerzag, maar de zusters werden jaloersch. En zij gaven haar heimelijk iets te drinken, waardoor zij zich versliep. Rosalinda spoedde zich zoo gauw zij kon naar de woning van den beer, omdat hij zoo goed voor haar was. Toen zij in huis kwam was er geen beer te zien. Zij snelde den tuin in, en daar lag het monster tusschen de rozen. Zij knielde naast hem, streelde zijn ruige pooten en riep hem bij zijn naam; maar hij gaf geen antwoord. Toen sloeg zij haar beide armen om zijn hals en kuste zijn leelijken kop.
‘Och, lieve beer, ga toch niet dood. Ik houd veel van je en ik zal met je trouwen, zoo je wilt!’ riep zij.
Bij deze woorden sprong de beer op; zijn ruige huid viel af en - daar stond een schoone prins voor haar.
Dat was een verrassing voor Rosalinda, maar van schrik zou zij stellig weggeloopen zijn, indien de prins haar niet zacht had toegesproken.
Hij vertelde, dat een booze toovenaar hem betooverd had. ‘Slechts uw lieve genegenheid,’ verklaarde hij aan Rosalinda, ‘kon mij weer tot een prins maken. Gij hebt mij als monster lief gehad, daarom zult gij mijn prinsesje zijn.’ Toen trouwden zij, en leefden nog vele jaren heel gelukkig samen.