weer wat op z'n geweten had, gebeurde 't ook wel eens, dat hij rustig op de kostschool bleef en den ouden vader op z'n komst liet wachten.
Had de prins bij groote uitzondering eens goed opgepast, dan nam hij Tom Thomassen mee naar 't paleis en zette daar met z'n vriend den boel weer op stelten.
Aan dat leventje kwam echter een einde, toen koning Bernardus ziek werd en stierf.
Dat was een groote teleurstelling voor Bonifatius, want hij hield veel van z'n vader en daarbij zag hij er erg tegen op, koning te worden. Hij dacht er ook niet over, zijn vriend vaarwel te zeggen en had al lang een afspraakje met Tom gemaakt.
De jonge man ging als minister van binnenlandsche zaken mee naar Bimbam, waar hem een aparte woning werd aangewezen.
Eerst beviel het de beide vrienden maar heel matig in hun nieuwe werkkring en menig uurtje brachten ze zuchtend en klagend bij elkaar door. Veel bijzonders was er ook niet in 't stille plaatsje te beleven.
Soldaten en politieagenten had men er niet, want de bevolking van 't koninkrijk Immerklein was erg vredelievend gezind. Nooit was er ruzie met de naburige rijken en men dacht er ook niet aan, dat dit ooit zou kunnen gebeuren.
In heel Bimbam waren maar vijf lange straten, die allemaal op een pleintje uitkwamen.
Daar vond men ook de oude fontein. Hoewel ze hoogstens tweemaal in 't jaar spoot, werden toch alle vreemdelingen er naar toe gebracht, en geloof maar, dat 't er dan dikwijls druk was.