| |
Veertiende hoofdstuk.
Het Geheim van tante Saar.
Nu Tommy op zolder was gevonden en alles bekend had, waren veel geheimzinnige gebeurtenissen in huis opgelost geworden. Maar de witte verschijning, die Riek zelf voor 't raam had gezien, kon Tommy onmogelijk geweest zijn. Hoe nu nog achter dit geheim te komen? Riek wist het waarlijk niet.
Ze had met Annie afgesproken, er den jongen niet naar te vragen als hij er zelf niet over begon. Hij was spraakzaam en openhartig genoeg, hetgeen uit de verhalen, welke hij nog dienzelfden avond deed, voldoende bleek. Zoo vertelde hij, dat hij dikwijls naar het donkere kamertje bij de trap was gevlucht, als Riek en Annie op den zolder bezig waren.
| |
| |
‘Je hebt niet eens gemerkt, dat ik onder 't ledikant lag, toen je de deur van 't kamertje op 'n keer open vond en de dekens van 't bed zoo verward door elkaar lagen,’ lachte de ondeugende jongen. ‘O, o, wat heb ik toen een angst uitgestaan. Ik had haast geen tijd meer me te verstoppen. 't Was ook dom van me, de deur niet goed dicht te doen, maar dat merkte ik pas, toen ik onraad hoorde. ‘Nou ben je er leelijk bij, dacht ik en warempel liep 't toch nog goed voor me af.’
‘Maar nu zul je toch zoo gauw mogelijk naar huis terug moeten,’ zei Riek. ‘Je moeder denkt natuurlijk, dat je verongelukt bent.’
‘Ja, 't wordt nou langzamerhand tijd,’ was 't leuke antwoord. ‘'t Was m'n bedoeling ook niet, altijd hier te blijven. 'k Wou zoo graag op avontuur uit, maar als je met stelen aan den kost moet komen, valt 't toch niet mee.’
‘'k Zal vanavond aan je moeder telegrafeeren dat je morgen thuis komt,’ besloot Riek. ‘En weet je, wat we dan eerst nog doen?’
Tommy keek haar vragend aan.
‘We zullen je, voor je vertrek, netjes in de kleeren steken. Vind je dat goed?’
Een blijde lach kwam op Tommy's gezicht en hij knikte tevreden.-
Zoo ging onze vagebond als een heertje op reis. Een conducteur beloofde Riek voor hem te zorgen en aan 't goede station af te zetten. Was hij op de plaats van bestemming, dan zou de avonturier den weg naar huis wel vinden.-
De volgende dag was een Zondag. Toos en
| |
| |
Dieneke vonden 't al jammer, Tommy niet wat langer gehouden te hebben om wat met hem te spelen. Nu 't weer regende en de wind om 't huis blies, wisten ze geen raad met den tijd.
‘Wat zullen we doen, als jullie naar de kerk bent?’ vroeg Toos.
‘Misschien wil tante Saar wel een spelletje met je doen. Tante blijft thuis om 't slechte weer,’ antwoordde Riek.
‘Bah, wat is daar nou aan!’ riep Toos. ‘Mogen we mee naar de kerk?’
‘Nee, dat kan vanmorgen niet best, maar jullie moogt ons wel een eind tegemoet komen als je dat prettig vindt.’
't Regende wel een beetje erg hard, toen Toos en Dien, onder een oude, groene paraplu van oom Peter, op stap gingen en ze hadden een heel eind te loopen, voor ze Riek en Annie ontmoetten.
Met z'n viertjes gingen ze gearmd terug en nu ze den wind achter hadden, kwamen ze flink vooruit.
‘Hoor onze jaloezieën weer eens klapperen,’ zei Annie, toen ze dicht bij huis waren. ‘Mevrouw had ze wel even kunnen optrekken.’
Alle vier keken ze naar boven.
‘Zie je dat, daar staat iemand voor 't zolderraam te wuiven, zou 't Lili misschien zijn?’ riep Toos opeens.
‘Nee natuurlijk niet, hoe zou die nu op zolder komen? Bovendien mag ze niet eens van de kamer af,’ antwoordde Annie. ‘Welk raam bedoel je?’
‘Daar, daar!’ wees Toos.
| |
| |
Annie's frissche, roode kleur was plotseling van de wangen verdwenen, toen ze werkelijk iets wits zag bewegen en Riek angstig vastgrijpend riep ze: ‘Nu zie ik het met eigen oogen. Leen heeft dus waarheid gesproken.’
‘St, houd je toch kalm,’ fluisterde Riek haar in 't oor. ‘Je zult de kinderen zoo bang maken, dat ze 't huis niet meer in durven.’
Niet graag zou ze Annie bekend hebben, dat ook zij op haar beenen beefde. Diezelfde verschijning had ze immers meer gezien.
‘'t Is Lili, Lili in haar nachtpon, 'k weet het zeker,’ verklaarde Dieneke, vroolijk met haar zakdoek wuivend. ‘Maar zeg, als we niet naar binnen gaan, worden we kletsnat.’
‘Jij bent de verstandigste van allemaal,’ zei Riek. ‘Kom maar gauw mee.’
Ze ging met Toos en Dien naar binnen, maar Annie bleef voor de deur staan.
‘Kijken jullie maar eerst eens en waarschuw me asjeblieft als 't veilig is in huis,’ riep ze het drietal achterna.
Toos en Dieneke begrepen er niets van. Ze trokken de regenmantels uit en liepen de huiskamer in, waar Mieke met haar kleintjes aan 't stoeien was.
‘Blijven jullie maar hier, ik moet dadelijk even naar boven,’ zei Riek, zonder verder naar Annie om te zien. Ze vond 't erg kinderachtig van een vijftienjarig meisje, zich zoo te gedragen. Annie was immers al meermalen op zolder geweest en nu zelfs de voordeur niet in te durven, was toch wel
| |
| |
wat heel flauw.
Boven aan de trap ontmoette Riek mevrouw Tromp, die om een kannetje melk vroeg.
‘'t Spijt me u niet dadelijk te kunnen helpen, ik moet eerst even naar den zolder,’ antwoordde Riek. ‘Of bent u er misschien pas geweest?’
‘Welnee, wat zou ik daar doen?’
‘U waart er toch ook, toen u Tommy achter 't gordijn ontdekte?’
‘Ja, daar had ik mijn redenen voor, want boven worden brieven verstopt, die ik niet mag zien. 't Is schande, mij zoo te behandelen, maar de straf zal voor jullie niet uitblijven.’
‘Maar... maar... ik weet den brief evenmin te vinden!’ riep het jonge meisje, diep verontwaardigd over die valsche beschuldiging. ‘U denkt zeker...’
Daar ging opeens de deur van tante's kamer open en verscheen de oude dame op den drempel.
‘Kindlief,’ zei ze zoo bedaard mogelijk, ‘waarom laat je je toch zoo beleedigen? Als ik in jou plaats was, stuurde ik die ongenoode gasten onmiddellijk weg.’
‘Wel ja, nu nog mooier, u draait de rollen om!’ riep mevrouw Tromp, buiten zich zelf van woede. ‘Ik hoor hier in 't vervolg thuis en dat u en uw nichtjes nog onder mijn dak zijn, heeft u aan mijn goedheid te danken. Maar lang zal die vreugde voor u niet meer duren, want ik ben van plan, het huis zoo spoedig mogelijk te laten afbreken. 'k Vind dit geen woning voor een fatsoenlijk mensch.’
| |
| |
Bij die woorden schoten tante's oogen vuur.
‘Wat zegt u daar, u wilt dit huis naar den grond laten halen?’ riep ze met heesche stem. ‘Dat zal nooit, nooit gebeuren.’
De altijd zwijgende tante wist nu wel haar woordje te doen. Geen oogenblik liet ze mevrouw Tromp de gelegenheid haar in de rede te vallen, hoe deze ook haar best deed, haar meening te zeggen.
‘Mijnheer Peter de Graaf heeft aan de vier meisjes van Baveren deze woning gegeven, dat kan bewezen worden,’ zei ze aan 't slot van haar boozen uitval.
‘Och tante, 'k vind 't erg lief van u, ons zoo te verdedigen, maar ooms brief, waarin hij schreef, ons al zijn bezittingen te willen geven, is immers nog altijd zoek,’ bracht Riek bescheiden in 't midden.
‘Precies, 't bewijs is niet geleverd en die zoogenaamde eigen geschreven brief zal wel nooit bestaan hebben,’ lachte mevrouw Tromp.
‘En toch kan ik hem u vertoonen,’ zei haar vijandin triomfantelijk. Mijnheer de Graaf wist zelf soms niet, waar hij z'n gewichtige papieren stopte. Daar was toezicht op noodig.’
‘En dat toezicht hield u?’ klonk de spottende vraag.
‘Gelukkig wel, anders zouden de van Baverentjes er slecht aan toe zijn geweest.’
Na deze woorden richtte tante Saar zich tot Riek en zei, nu wat kalmer: ‘Ga Annie even roepen, ik wil graag dat ook zij bij 't openen van
| |
| |
't bureautje tegenwoordig is.’
Eindelijk ongeduldig geworden, had Annie al den moed gehad, de voordeur in te komen. Ze hoopte nu van haar zuster te hooren, welke ontdekking ze op den zolder had gedaan. Maar hoe verbaasd keek Annie op, toen Riek haar in 't kort vertelde, wat er boven was voorgevallen.
‘'k Ga dadelijk met je mee,’ zei Annie, de angst voor 't spook alweer vergetend. ‘Waarom heeft tante ons dat geheim nu niet eerder verteld? Dan hadden we nooit zoo in de benauwdheid hoeven te zitten, hier weer weg te moeten.’
‘Tante vond 't natuurlijk erg sneu, zelf niets te krijgen, omdat ze nog al eens bij oom kwam, we moeten haar dat vergeven, Ans.’
Dol nieuwsgierig wat er verder zou gebeuren, gingen de zusters naar boven, waar ze tante waarlijk al op de zoldertrap vonden. 't Was een heele toer voor 't oudje, zoo te klimmen en 't ging dan ook heel langzaam en voorzichtig op die krakende treden. Eindelijk had ze de moeilijke reis volbracht en nu liep ze regelrecht naar 't bureautje, dat de meisjes een paar dagen geleden achter 't gordijn hadden weggehaald.
‘Vond je 't beter het meubeltje hier te zetten? 't Onderzoek heeft je toch geen stap verder gebracht, is 't wel?’ vroeg ze, de nichtjes om de beurt aankijkend. Toen haalde ze een klein sleuteltje te voorschijn, waarmee ze een der laden opende. Deze lag vol geel geworden papieren.
‘Dit alles heeft geen waarde voor jullie, alleen het onderste velletje postpapier is van groot
| |
| |
belang,’ zei ze ernstig. ‘Kijk, hier is het.’
Juist wilde ze het Riek overhandigen, toen mevrouw Tromp plotseling in de zolderdeur stond. Zoo stilletjes mogelijk was ze naar boven geslopen, om getuige te zijn van 't geen daar gebeurde.
‘Ei, ei, u komt of u geroepen bent,’ zei tante, die haar zelfbeheersching geen oogenblik verloor. ‘Mag ik u den brief, door den heer de Graaf geschreven, meteen maar laten zien? Terwijl ik hem vasthoud, kunt u hem gemakkelijk lezen, nietwaar?’
Mevrouw Tromp hoefde er maar even een blik in te slaan of ze wist al genoeg.
‘Hoe is 't mogelijk, heeft John mij dan maar wat wijs gemaakt?’ mompelde ze. ‘Wat moet er nu van ons worden?’
Intusschen waren de meisjes wàt blij met den brief, dien Riek den eersten nacht onder haar hoofdkussen bewaarde. Ze was van plan er zoo gauw mogelijk mee naar den notaris te gaan, maar toevallig spaarde hij haar die moeite, door zelf te komen. Riek had haast geen geduld zijn boodschap aan te hooren, zoo brandde het nieuws haar op de lippen. Ze smeekte mijnheer van der Zee even plaats te nemen en gaf hem met bevende handen den brief.
Hoewel hij den inhoud van a tot z kende, daar hij er toch immers het afschrift van had, las hij de regels nog een paar maal over.
‘Ik maakte mij in 't minst niet bezorgd over de zaak,’ zei hij eindelijk, ‘maar 't verheugt me toch heel erg, dit bewijs in handen te hebben, al
| |
| |
is 't alleen maar voor uw rust. Die oude tante had waarlijk wel eens een beetje eerder kunnen spreken. Was die mevrouw Tromp hier niet zoo onverwacht binnen komen vallen, dan zouden we den brief misschien nooit in ons bezit hebben gekregen.’
‘Tante is wat boos geworden, omdat ze zelf niets gekregen heeft,’ zei Riek. ‘'t Was ook niet prettig voor haar.’
‘En wat moet er nu met mevrouw Tromp gebeuren?’ vroeg de notaris.
‘Die zal ik moeilijk op straat kunnen zetten.’
‘Nee kindlief, dat gaat niet. Ik weet echter een andere oplossing. In Amsterdam ken ik een familie, waar een huishoudster noodig is. Daar zal mevrouw misschien goed op haar plaats zijn. Ik heb reeds met die menschen over haar en haar dochtertje gecorrespondeerd. De volgende week zou ze daar verwacht kunnen worden.’
‘Als ze maar wil,’ zei Riek met een bedenkelijk gezicht.
‘Ze moet en daarmee uit. Zonder betrekking kan ze niet leven.’
Mevrouw Tromp scheen dit ook te begrijpen. Toen Lili weer beter was, pakte ze haar koffers en verdween met stille trom.
‘Wat hebben we al veel in dit huis beleefd en in zoo'n korten tijd,’ zei Annie, nadat ze de deur achter de logées gesloten had. ‘Als we nu over een paar dagen naar school gaan, is 't altijd 't zelfde liedje.
‘Laten we hopen, voor verdere onaangename
| |
| |
verrassingen gespaard te blijven,’ zuchtte Riek. ‘O Ans, je weet niet hoe ik naar rust verlang.’
‘Dat begrijp ik, als we dat spook op zolder nu ook nog maar kwijt waren.’
‘Kom, we maken ons zelf wat wijs, Annie. Heb jij er iets van gemerkt, toen we met tante Saar bij 't schrijfbureautje stonden?’
Ans moest eerlijk bekennen er op dat oogenblik zelfs niet aan gedacht te hebben. ‘Zullen we nog eens heel stilletjes gaan kijken?’ stelde ze haar zuster voor. ‘'t Is gek, maar ik durf er nu best heen te gaan.’
Riek was dadelijk bereid en voor de zooveelste maal klommen ze samen de trap op. Allereerst liepen ze naar 't raam, waar ze stellig meenden de zwevende gedaante gezien te hebben. Er was echter niets dat de meisjes verdacht leek.
‘Hier moet 't toch geweest zijn,’ zei Riek, ‘of...’
‘Nee, we vergissen ons, aan den anderen kant van den schoorsteen is ook zoo'n raam,’ fluisterde Annie. ‘Van buiten af gezien was het rechts, maar zooals we er nu voor staan, moet 't links van den schoorsteen zijn.’
Riek knikte en verweet zich zelf, niet beter nagedacht te hebben.
Het andere venster verschilde niets met 't eerste. Alleen was er boven de raamlijst een balk, waarbij een groote vlieger neer hing. Hij was met dun, wit linnen bespannen, maar door de spijkers, waaraan hij zeker vaak was blijven haken, hier en daar gescheurd. De lange staart hing links over
| |
| |
een dwarsbalk, terwijl het touw, waarmee de vlieger vroeger was opgelaten, rechts en iets hooger over den vlaggestok was geslagen.
Daar de raamlijst los was en men door de opening de lucht kon zien, had de vlieger het, vooral bij stormachtig weer, hard te verantwoorden. Zelfs nu het niet eens meer zoo heel erg waaide, werd hij van de spijkers losgetrokken en daar zweefde hij, door den staart en het touw vastgehouden, voor 't raam heen en weer.
Riek en Annie stonden er verbaasd naar te kijken. Nu begrepen ze, wat ze daarbuiten voor een spook hadden aangezien. Als de wind even onder den vlieger blies, wat de meisjes ook zagen gebeuren, werd hij soms hoog opgenomen en door een spijker gegrepen. Vandaar dat hij niet altijd voor 't raam te zien was.
‘'t Is toch erg, die gewone vlieger heeft ons nu zóó'n angst bezorgd,’ zei Riek.
‘Wie weet, hoe lang dat ding daar gehangen heeft. Hij is zeker van oom Peter geweest, of misschien wel van een van z'n voorouders,’ veronderstelde Annie. ‘Aan dezen kant van den schoorsteen kwamen we nooit, anders hadden we hem al veel eerder gezien. 'k Ben benieuwd wat Leen zal zeggen.’
En Roelfje en Trijn en Geurt en mevrouw van Es en mijnheer van der Zee,’ zei Riek blij. ‘We zullen ze allemaal op den zolder vragen.
Hè ja, we moeten er een soort partij van maken en mevrouw Krans met de heele familie Kaspers er bij inviteeren,’ stelde Annie voor.
| |
| |
‘En als de zoldertrap onder al die voeten inzakt, wat dan, beste Ans?’
‘Dat gebeurt niet,’ was 't leuke antwoord.-
Twee weken later was een gedeelte van den zolder in een feestzaal herschapen en de gasten kwamen zonder ongelukken boven. Zelfs verscheen tante Saar op de partij, die het bal met den notaris opende. Het nieuwe, zwart kanten mutsje stond haar zoo goed, dat ze wel tien jaar jonger leek en de scherpe trek om haar mond was geheel verdwenen. Nu 't geheim van haar af was, scheen ze zich weer opgewekt en vrij te voelen en toch had ze zichzelf dien last opgelegd. Ze werd ook veel spraakzamer en menig steekje werd voortaan in gezelschap van de nichtjes gebreid. Deze beijverden zich het haar zoo prettig mogelijk te maken en Dieneke droeg Zaterdags waarlijk nog meer pepermuntjes aan.
‘Ik ken geen degelijker en liever persoontje dan Riek van Baveren,’ zei de notaris eens tegen de oude dame, toen hij toevallig met haar alleen was. ‘Ik ben er werkelijk trotsch op, haar vriend en raadsman te mogen zijn.’
|
|