Die vlugge haasjes(ca. 1920-1930 )–Henriëtte Blaauw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Op de Jacht. Vader Teun en moeder Keetje Woonden al verscheiden jaar, In een lief en zonnig huisje, Heel gezellig bij elkaar. 't Huisje, met z'n witte muren, Lag daar midden in de wei, 't Was er stil, maar weinig menschen Kwamen overdag voorbij. Maar de lieve, kleine kleuters, Trientje, Hanneke en Jan, Ja, die brachten met hun drietjes Nog al heel wat drukte an. 't Waren echte robbedoesjes, Haast den heelen, heelen dag Hoorde je, daar bij het huisje, Hun gebabbel en gelach. Ieder had z'n eigen werkjes, En ging vader op de jacht, Dan, vanzelf, werd door de kleintjes Wat hij noodig had, gebracht. Hanneke kwam met de weitasch, Trien met vaders pijpje aan, Om die eventjes te stoppen, Dat was in een wip gedaan. Beide hondjes, Foks en Pluto, Riep ons Jantje bij elkaar; Eerder dan hij 't zelf gedacht had, Stond de jager alweer klaar. [pagina 3] [p. 3] Vorige Volgende