De voet in 't graf(1852)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verval. Negligis immeritis nocituram Postmodo te natis fraudem committere?- horat. Beef, stervling, beef uw God te honen, Hem die op 't lijdlijk kroost der Oudren misdaân wreekt, En, aan Zijn woord getrouw, in 't straffen en beloonen Aan geen beloftenis ontbreekt. Ja, 't is het erslot van uw telgen, Den wrangen beker van de schuld, Door uwe hand bereid, ten bodem leêg te zwelgen: Voor hun hebt gy dien kelk met bitterheid gevuld. Wat greept gy met ontzinde handen De onrijpe trossen aan en perstet ze in de nap, Die 't schuldloos nageslacht de tedere ingewanden Ontsteekt door 't onverteerbaar sap? Ja, in zijn voortgang niet te stuiten, Verspreidt zich 't heilloos kwaad door 't bloed, [pagina 88] [p. 88] En ach! tot in de laatste spruiten Wordt voor uw roekloosheid geboet. Neen, niet voorbygaande is de zonde; Geen nevel dien de zon in dunne lucht ontbindt; Maar eindloos erflijk bloedt de wonde In 't aan het feit ondadig kind. Geen stam, ontaard van eigenschappen, Teelt gave en ongeschonden vrucht, Maar spreidt met ongenietbre sappen De ontsproten takken in de lucht. Helaas! wat wierd van u, ontwikklend kroost der aarde, Dat steeds, van voor- tot nageslacht, Den opgehoopten vloek van 't Oudrental vergaârde; Steeds meer vervallen voortgebracht! Verplet door kommer en ellende, Sleept ge u in steeds verbastrend zaad, In plagen die geen voor-, geen vroeger wareld kende, 't Verbitterd leven voort in meer vervallen staat. ô Diepbezwaarde stervelingen Wien vijftig eeuwen schuld de hals ter neder drukt, Wie zal u 't gruwzaam juk ontwringen, Waaronder ge eindloos ligt gebukt! Ook 't aardrijk, uwentwil met 's Hemels ban geslagen, Als gy, vervallen en verkracht, Ontzegt u, van de vlijt de zelfde vrucht te dragen, U eertijds uit haar schoot vrijwillig opgebracht. [pagina 89] [p. 89] Haar dalen schudden, bergen storten, Daar Hoofd- by Hoofdstof woelt in zichtbren barensnood, En lucht en zeën samenhorten; En 't ademt alles wraak en dood. Doch vreest niet! Heft het oog naar boven: Hy leeft die van Zijn throon dees schrikpoel gadeslaat; Wien niets den scepter zal ontrooven, Wiens woord een rotssteen is, die onverwrikbaar staat. Hy ordende ons een beter leven, Gezuiverd van al 't leed, van alle smart bevrijd, Waar niets van de aard ons aan zal kleven; En - vleuglen aan den kreuplen Tijd. Ja, haast vervult zich 't tal der eeuwen, En 't krankerend verderf wordt in zijn vaart gesluit; De bruischende elementen schreeuwen, En roepen 't naadrend uur der Aardvernieuwing uit. Ruk aan, ô blijde stond waarop ons hart blijft hopen! Breek door, ô Eeuw van heil die alle leed volendt! Gy, hemel, sluit uw poorten open: De baan van 't wee is afgerend! 1827. Vorige Volgende