De voet in 't graf
(1852)–Willem Bilderdijk–
[pagina 86]
| |
Zijn meer dan vrede en rust en alle heilgenot;
En dien verknocht te zijn brengt d' eêlsten zegen mede.
Toegeeflijk -? Ja, in 't mijn', maar niet van de eer van God,
Die zal mijn mond, mijn pen, geheel mijn ziel, beweeren,
En Duivlen-overmoed met al mijn kracht verneêren,
Gewapend tegen hoon, geweldnary, en spot.
'k Heb levenslang voor recht en waarheid durven strijden,
En offerde my-zelf en 't mijne aan dezen plicht,
Zag dood en jammerstaat kloekmoedig in 't gezicht;
En - buigen leerde ik nooit, maar onderworpen lijden.
Zie daar mijn grijsheid thands aan 't einde van die baan.
Kan, wil de haat my thands in 't uiterst nog vervolgen,
'k Heb, wat hy bitterst had, gelaten doorgezwolgen,
En zoo er nog een drop te slurpen bleef, welaan!
Ook dit, heeft 's Hemels wil 't my anders niet beschoren!
Ik heb op de aard geen recht dan 't geen Gods wijsheid schenkt;
En 't zy Hy me uit Zijn hand met zoet of alsem drenkt,
t Is weldaad - zij ze slechts aan 't harte niet verloren!
ô Vader, zie Uw kind; gelei het naar Uw raad,
En, keert 't Heelal zich om, doe my bestendig wezen,
Vrijmoedig, en bedaard! Met U, wat zoude ik vreezen?
Gy zijt het, die in 't leed den lijder gadeslaat.
't Zij Vrede in 't hart, mijn God; geen vrede met den Booze;
Hem oorlog tot den einde! In Christen wapendosch
Biên we in blijmoedigheid geheel den afval trots:
Vermetelheid, geen macht, omgordt den roekelooze.
| |
[pagina 87]
| |
Zwak zijn we, en louter stof; maar, strijdende in Uw kracht,
Zijn we onverwinbaar sterk en van de zege zeker.
Uw donder gaat ons voor, ontzachlijke Onrechtwreker,
En 't morgenrood breekt aan, waar onze hoop op wacht.
1826.
|
|