De voet in 't graf
(1852)–Willem Bilderdijk–
[pagina 44]
| |
ô Kindsheid vol van ramp! ô jeugd vol bitterheden!
ô Rijper jarenrij vol worstlens met de smart!
ô Grijsheid, jammervol! - Ja schakel van ellenden,
Steeds moediger doorstreên dan naderhand herdacht,
Wanneer zult ge in de rust van 't stille graf volënden!
ô Wreede levensdag, hoe hijge ik naar uw nacht!
Ach, elk getij' op aard geeft andren vreugd te rapen;
De Voortijd lacht het wicht in frissche bloemen toe;
Voor graan en smaaklijk ooft is rijper tijd geschapen;
En Winter rust het lijf, van vruchtbren arbeid moe.
Voor my, voor my-alleen, had Lente bloem noch geuren;
Voor my, geen Zomer graan, geen Herfstzon smaaklijk ooft;
En de oogst van 's levens jaar was enkel leedbetreuren
Daar 't krachtloos Wintervuur mijn stramheid zelfs niet stooft.
Neen, 'k tel de jamm'ren niet, te zwaar om op te halen,
Aanhoudend doorgestaan en elken dag vermeêrd.
'k Leed honger, naaktheid, smaad, en ziels- en lichaamskwalen,
Door Lasterzucht verscheurd, van ziekte en druk verteerd.
Maar, God, dus was't Uw raad. Ook klagend, kermend, snikkend,
Spreekt dankbaarheid in 't hart bij onderworpen wil.
Gy heerscht, Gy, eindloos goed:- die zieltroost blijft verkwikkend,
Ik lijde! Aan Christus kruis zwijgt storm en onweêr stil.
1827.
|
|