Het nicotiaansche kruid en Uitzicht op mijn dood
(1832)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Levensbericht van Mr. Willem BilderdijkSemper honos, nomenque suum laudesque manebunt. Voorzeker stonden maar weinige menschen gedurende hun leven aan zoo verschillende oordeelvellingen bloot, als de nu ontslapen nestor op den Nederlandschen Zangberg, Mr. willem bilderdijk. Door zijne vrienden en aanhangers boven mate verheven, door zijne vijanden diep verguisd, - hier byna vergood, daar gruwzaam gehoond, - was beiderzijds oordeel het uitvloeisel eener partydige beschouwing, die allengs in den mist der tijden zal wegzinken, en eerst later het ware standpunt doen kennen, van waar men den grooten man (en als zoodanig erkennen hem zelfs zijne verbitterdste vijanden gewisselijk) beschouwen en een juist oordeel over hem vellen moet. Zijn naam is onuitwischbaar in 's Lands Geschiedrollen opgeteekend voor eene Nakomelingschap, die, zonder driftverblinding of inmengsel van partyzucht, | |
[pagina 4]
| |
oorzaken en gevolgen te samen verbindt, het ware van het valsche te schiften weet, en wier uitspraak al licht lijnrecht aandruischt tegen de gevoelens van den bevooroordeelden Tijdgenoot. Maar voor den laatsten blijft de man immer belangrijk, die zooveel van zich spreken deed, zulk eenen roem binnen- en buitens lands verwierf, en daarby op eene zoo uiteenloopende wijze werd beoordeeld; en niemand, in wat stand of betrekking ook, kan onverschillig zijn omtrent de lotgevallen zijns levens, - noch wat zijn geest en karakter in de jeugd vormde en in rijperen ouderdom tot die ontwikkeling bracht, die hem zoo byzonderen trap van vermaardheid verwerven deed. -
Zijn levensschets, hoe onvolledig dan ook en slechts een oppervlakkig bericht behelzende van hetgeen hem op zijn aardsche loopbaan wedervoer, slechts hier en daar lichtpunten aanwijzende, waardoor men tot de ware beoordeeling van den beroemden man geraken zou kunnen, zal voorzeker veler verlangen bevredigen: en gaarne vatte ik, daartoe heuschelijk aangezocht, hiervoor de pen op, die ik niet meer tot eenigen voor de pers bestemden arbeid had gemeend te zullen bezigen; maar wil aan het verlangen des Publieks, en de uitnoodiging des Uitgevers der hier achter volgende | |
[pagina 5]
| |
Dichtstukken pogen te voldoen, door uit eigen herinnering van vroegere dagen en uit de daartoe voorhanden bescheiden een geregeld verslag samen te stellen van het leven des grootsten Dichters, dien Nederland wellicht immer bezat.
Geen overdreven enthusiasmus, waarvoor trouwens een vergevorderde leeftijd my bewaart, zal my tot eene uitbundige en partijdige lofrede vervoeren; hoewel ik mijne ingenomenheid met hem niet ontveinzen wil, dien ik, behoudens zijne gebreken, waarvoor ook zijne hoogschatters geenzins blind zijn, nochtans altoos onder de voortreffelijkste menschen heb gerangschikt: veelmin neme ik de taak op my om uit een kritisch oogpunt zijne veelvuldige geestvruchten te beschouwen. Aan bevoegdere kunstrechters, en de onzijdigen hierin zullen wel eerst in lateren tijd geboren worden, laat ik deze gantsch niet gemakkelijke taak gaarne over, maar bepale my alleen tot het door den Uitgever beloofde levensbericht, dat in zich genoegzame stoffe bevat om het oordeel, door den Lezer vooraf reeds over den man, die er het onderwerp van is, opgevat, te staven, of in velerlei opzichten wellicht te wijzigen en te verbeteren. | |
[pagina 6]
| |
In den jare 1756 zag willem bilderdijk het eerste levenslicht in Amsterdam, en was de zoon van gegoede lieden uit den middelstand. Zijn vader, aldaar als Geneesheer gevestigd, dreef eene niet onvoordeelige praktijk, en had tevens als Poëet noch al eenigen naam by zijne stadgenooten verworven. Weinig is er hedendaags van diens Dichtwerk bekend, en het geringe, dat er nog van oovrig is, bevat in waarheid niets, dat hem als Dichter eenigen naroem schenken kan, of zijnen naam voor de vergetelheid bewaren; maar by leefde ook in een tijdvak, waarin vooral de Dichtkunst in een schromelijk verval was, en aan den leiband liep van kunstbedervende en wansmaak aankweekende kunstgenootschappen, zoo dat zij tot eene verbastering zonk, welke haar geheel verval moest doen vreezen, doch waaruit eens zijn zoon haar schitterend zou doen verrijzen en den weg openen om met onbelemmerde vlucht zich te verheffen, en in voormaals nooit gekenden luister te pralen.
Weinig valt er gewoonlijk, zelfs by de beroemdste mannen van vroegeren en lateren tijd, van derzelver jeugd te zeggen: zy leven dan onopgemerkt en voor het | |
[pagina 7]
| |
oog des oppervlakkigen beschouwers wedervaart hen niets byzonders boven andere kinderen van gelijken leeftijd. Voor den menschenkenner evenwel zijn die jaren verre van de onbelangrijkste te zijn, waarin de eerste kiemen worden gelegd tot hetgeen de man in lateren tijd wordt; waarin de geest zich pas ontwikkelt en het innerlijk gemoedsbestaan eene vaste richting, dikwijls door toevallige omstandigheden bepaald, aanneemt; waarom het niet zelden te bejammeren is, dat wij zoo weinig met zekerheid dienaangaande uit de eerste levensjaren weten van hen, wier volgend leven hunnen naam met roem bekend deed worden. Geheel anders is dit intusschen met onzen bilderdijk. Zijne vroege jeugd bevat omstandigheden, die eenen onmiskenbaren allergewichtigsten invloed hadden op zijn volgend leven. Op zijn vijfde jaar kreeg hy, door onvoorzichtigheid eens buurknaaps, een ongemak aan den linkervoet, dat aanvanklijk zich liet aanzien van weinig beteekenis te zullen zijn, maar welhaast hevig verergerde, den opwassenden knaap, door felle pijnen gefolterd, aan het ziekbed bond, en jaren lang in dien ziekelijken toestand hield, die eerst - volgens zijne eigene mededeeling - op zijn zevenentwintigste jaar geheel genezen was. - Vele jaren verliepen er, waarin hy daardoor, als in eene soort van afgescheidenheid, | |
[pagina 8]
| |
leefde, en men, door bykomende kwalen en ongesteldheden veelmalen zijnen dood te gemoet zag, en het duurde geruimen tijd, eer het zoo ver gekomen was, dat hy zich weder vrij bewegen kon en er alleen een plaatselijk ongemak van overbleef, dat eerst later geheel verdwenen was; althands geene merkbare sporen meer achterliet. My kwam immer in lateren tijd deze omstandigheid zijns levens hoogst merkwaardig voor, om, wanneer men een juist oordeel over hem vellen wil, niet te worden uit het oog verloren. Men stelle zich een naauwelijks zich ontwikkelend kind, een opgroeienden knaap, voor, aan het ziekbed gekluisterd door een lichamelijk ongemak, hetgeen hem van het gezellig verkeer met knapen van gelijken leeftijd uitsluit en belet in derzelver spelen en uitspanningen te deelen, ja als van de wereld afzondert, om in zich-zelf alleen zijne wareld te vinden, en beantwoorde zich dan de vraag: wat moet er in dien toestand van zulk een' knaap worden? wat kan eenmaal het zoo opgegroeide kind in verderen leeftijd voor de samenleving zijn? - By verre de meesten zou de vooronderstelling bewaarheid worden, dat daarvan alleen een gewoon- middelmatig- ja een planten-mensch moest opwassen, die, met onontwikkelde geestvermogens en zonder wareldof menschenkennis, in de maatschappij altijd op lageren | |
[pagina 9]
| |
trap dan anderen staan en in geenerlei opzicht uitblinken of tot eenige hoogte zich verheffen zou. Maar bilderdijk was geen gewoon mensch - reeds vroeg geen gewoon kind. In het Nabericht op de Ziekte der Geleerden deelt hy-zelf ons mede, dat hy reeds op zijn' derdhalf jaren, door bovenmatige inspanning en werkzaamheid des avonds vermoeid en uitgeput was, en vaak des nachts, ten gevolge hiervan, door duizeling en gonzingen in het hoofd hem de slaap ontvlood; terwijl hy destijds reeds niet enkel met lezen en schrijven gemeenzaam was, maar tevens in Gewijde en Algemeene Geschiedenis en Mythologie vorderingen gemaakt had, die verre verheven waren boven het geen men van zulk eenen kinderlijken leeftijd wachten kon. In hem sluimerde een verheven geest, een zeldzame aanleg, welke zich door een onbegrijpelijk sterk geheugen en snelheid van begrip had doen kennen, en die door het gezegde ongeval te meer werd ontwikkeld, doch ook tevens aan zijn gemoedsbestaan eene bepaalde richting schonk, die hem immer is bygebleven. Wy willen hem niet naschrijven in hetgeen hy-zelf in de hierachter volgende Aanteekeningen op het Uitzicht op mijn Dood vermeld, maar verwijzen, den lezer derwaarts en hy zie daar, hoe hy zich toen in alle vakken schier van wetenschap en kunst, met taai geduld en stalen | |
[pagina 10]
| |
ijver oefende, en in de allermoeielijkste zelfs verbazende vorderingen maakte; ofschoon dit meestal zonder, althands met zeer gebrekkige, hulpmiddelen, hetgeen zijn hooggespannen zucht tot onderzoek echter niet uitdoofde, maar hem geheel tot zelfdenker vormde en, vreemd van iets op het gezag van anderen te kunnen aannemen, hem al zijnen schat van kennis byna uitsluitend aan zich-zelven alleen verplicht deed zijn; en men zal hier gereedelijk den sleutel vinden van zijn onverzettelijk vasthouden aan hetgeen hy-zelf had onderzocht en voor waarheid hield, tegen de gevoelens van hun, die met hem in opvatting verschilden, maar die hy grootendeels als bloote napraters van anderen had leeren beschouwen. Hoezeer moest daarby het hopelooze van zijnen toestand door deszelfs langen duur, eer zich eenige straal van hoop op genezing opdeed, de kiemen leggen eener onuitroeibare mismoedigheid en van eenen wrevel, die zijn karakter voortaan bybleef, en vast niet verminderde, toen hy in meergevorderden ouderdom zich vaak miskend zag en het voorwerp werd van den hoon en der verguizing van hen, die in denkwyze van hem verschilden, maar veelal, als dwergen tegen den reus niet opgewassen, hunne minderheid tegenover hem zich, huns ondanks, niet ontveinzen konden, en daarom meest in schimp en smaad de | |
[pagina 11]
| |
onedele wapenen zochten, waarvan zy zich legen hem bedienden.
Zonder die zwakke en gebrekkelyke lichaamsgesteldheid zijne jeugd, zou bilderdijks keuze van een beroep op de krijgsdienst zijn gevallen, en nooit ware hy ook, zonder dezelve, dat groot veelomvattend genie geworden, dat wy thands in hem bewonderen. Maar zijn toestand moest hem wel alle denkbeeld op de krijgsdienst laten varen, en zijne keuze op iets anders doen vestigen. Onder de wetenschappelijke studien, waaraan hy zich in zyne eenzaamheid en afzondering overgaf, las hy ook het Jus Naturae van wolff en van puffendorff, waardoor het eerst de zucht voor de Rechtsgeleerdheid in hem werd opgewekt, en hy zich nu by de keuze van eenen anderen stand in de Maatschappij tot dezelve bepaalde; te welken einde hy de Leydsche Hoogeschool bezocht, toen hy den ouderdom van 24 jaren al had bereikt, en door eigene studie reeds tot eenen verbazenden trap van kennis in de meeste vakken van wetenschap geklommen was.
Als een wonder van geleerdheid en belezenheid blonk hy hier uit boven zijne medestudenten, en welken invloed op zijnen geest het gevoel zijner meerderheid | |
[pagina 12]
| |
boven zoovelen, met welken hy in aanraking kwam, onmisbaar hebben moest, laat zich zonder eenige aanwijzing gemakkelijk nágaan.
Na een verblijf van slechts twee jaren, werd hy aldaar in den jare 1782 tot Doctor in de Rechten gepromoveerd, en zette zich toen als advokaat in 's Gravenhage neder, waar hy spoedig als zoodanig eenen grooten naam verwierf en reeds toen door zijnen roem den nijd van velen opwekte.
Te dezer tijd was hy ook reeds sinds lang als Dichter bekend geworden. De beoefening der Latijnsche taal, bovenal de schoonheden, die hy in horatius vond, hadden den allereersten spoorslag hem tot eene byzondere beoefening van eigene Taal en Poëzy gegeven, en al spoedig gaf hy de proeven van hetgeen ook in dat opzicht eenmaal van hem kon gewacht worden. De eerste van hem bekend geworden verzen zijn vijf kleine stukjes, tot byschriften vervaardigd op zoovele tafereelen uit het leven van jozef, waarin hy-zelf geene waarde stelde, maar die men buiten zijn weten in de Letteroefeningen plaatsen deed. Doch van meer belang was een met goud bekroond Prijsvers, op de door het Leydsche Dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid | |
[pagina 13]
| |
verkregen, ten jare 1776 uitgeschreven stoffe: over den invloed der Dichtkunst op het Staatsbestuur, aan welke bekrooning hy-zelf wel niet veel hechtte, daar er haast geene mededinging had plaats gehad, maar welk vers evenwel den kenneren genoegzaam deed zien, welk een geest in den twintigjarigen jongeling zat en tot welk eene hoogte hy het eenmaal brengen zou. Ook in het volgende jaar deelde hy de eere der bekrooning by hetzelfde Genootschap, met Jonkvrouw de lannoy, en was van nu af hartstochtelijk beminnaar en ijverig beoefenaar eener kunst, waarin hy eens den hoogsten roem verwerven zou, en men later het zich tot eene eere kon rekenen hem slechts van verre te kunnen návolgen.
Hoezeer hy, na zyne vestiging in 's Hage, eene uitgebreide praktijk had, wist hy evenwel genoeg uren aan zyne beroepsbezigheden nog te ontwoekeren, om die aan zyne overige Studien, met name ook aan de Dichtkunst, te kunnen toewijden, en wy danken aan dien leeftijd vele uitmuntende voortbrengselen van zijn genie, die nog als meesterstukken worden gewaardeerd. Belangrijk is bovenal de nieuwe uitgavé der Geuzen van Jonkheer onno zwier van haren, die hy destijds gemeenschappelijk met rhijnvis feith, (toen- | |
[pagina 14]
| |
maals een zijner vertrouwdste vrienden, doch later door verschil van gevoelens van hem verwyderd) bezorgde; en waarin men de meeste verbeteringen, die deszelfs eigenaardige schoonheden beter doen uitkomen, benevens ophelderingen en bygevoegde aanteekeningen, aan bilderdijk verschuldigd is.
Hy was toen ook bezig aan eenen belangrijken arbeid, waartoe hy van zijn zestiende jaar af reeds in aanteekeningen en uittreksels de noodige bouwstoffen had verzameld, en dat, door hem bewerkt, geheel eenig in zijne soort en van onberekenbare waarde zou zijn geweest. Het was een Algemeen Woordenboek, dat hy wenschte samen te stellen, en wanneer men tot dezen arbeid zich de onvermoeide werkzaamheid van eenen bilderdijk voorstelt, zijne uitgebreide in alle vakken van wetenschap diep doorgedrongen kennis, zyne ongemeene belezenheid, en het aantal jaren er reeds aan besteed, dan kan men zich eenig flaauw denkbeeld maken van den grooten schat, dien de Nederlandsche Letterkunde hem zou zijn verplicht geweest, ware het hem vergund geworden dien arbeid naar wensch en krachten te voltooien en niet het daarvan reeds byeenverzamelde, door de noodlottige omstandigheden des tijds, ware verloren gegaan. | |
[pagina 15]
| |
Doch 's mans leven was niet bestemd om een bekoorlijk tafereel op te leveren van aardsch geluk en stille rust, maar veeleer eene aaneenschakeling van grievende onaangenaamheden en lotgevallen van onderscheiden aard; waarvoor hy slechts schaars eenige verzachting vond, 't geen hem onophoudelijke kwellingen berokkende en, by al de Christelijke gelatenheid en godsdienstige onderwerping, waarmede hy zich, in Gods schikking van zijn levenslot berustende, daaronder gedroeg, evenwel niet missen kon ook nadeelig op zynen geest te werken, dat by de excentrische overspanning, denzelven byzonder eigen, hem soms tot eene verbittering moest voeren, die hem by andere lotgevallen wellicht geheel vreemd zou zijn gebleven. Hoeveel ware niet het liefdeloos oordeel zijner vijanden in lateren tijd verzacht geworden, en derzelver openlijke aanrandingen verminderd geweest, indien men daarop meer het oog had willen wenden en den grijzaart verschoond, die aan het einde genaakte eener zoo doornenvolle loopbaan, welke hy, van zijne vroegste kindsheid af onder ziekten, zorgen, onrust en verdriet, had doorgeworsteld.
In den jare 1784 met Mejufvrouw woesthoven gehuwd, miste hy al spoedig dat genot, 't geen zoovele onaangenaamheden des levens met kalmte en moed | |
[pagina 16]
| |
verduren doet, en ten tegenwicht verstrekt voor de zorgen, aan elken stand te allen tijde verknocht. Het huislijk geluk ontvlood zijne woning, en in verregaande oneenigheid met zijne gade levende, kon hy de verzachting van dit voor het gevoelig hart allergrievendst verdriet, alleen vinden in de achting, die buiten 's huis den ervaren Rechtsgeleerde te beurt viel, en in den Letterroem, dien hy zich reeds algemeen verworven had. Maar ook dit genot moest hy spoedig gedwongen worden vaarwel te zeggen, om als halling buitens lands rond te zwerven, en onder vreemden, van alles verwijderd wat hem dierbaar was, met de meeste en knellendste zorgen beladen, in zijn levensonderhoud te voorzien.
Onzalige twisten, die het vuur der partywoede tusschen verschillend-gezinden allerwegen tegen elkander aanbliezen, braken in ons Vaderland uit, en eindigden met de geheele omkeering der bestaande orde van zaken. Niemand kon wel daarvan minder een onverschillig aanschouwer zijn dan bilderdijk, wiens vurige geest al dadelijk naar zijne innigste overtuiging party moest trekken, en, zulks eenmaal gedaan hebbende, moeds en zelfstandigheid genoeg bezat, om in lief en leed er niet van af te wijken, maar alles voor de volharding van de eens door hem aangenomen beginselen | |
[pagina 17]
| |
te verduren. Hy had zich by de toen zoogenaamde Oranjeparty geschaard, die voor de woelingen der tegenparty, door vreemde aanstokers en zendelingen van Franschen bodem ondersteund, het onderspit delven moest; en nu werd weldra het oogenblik geboren, waarin bilderdijk de proeve moest geven van zijne getrouwheid aan de eens door hem aangekleefde gevoelens, of van dezelve ten gevalle van het nieuw ingevoerde Regeringsbestuur afstand doen. -
De aanleiding daartoe gaf de vordering der provisionele Volks-Representanten, van den eed, die door hem als advocaat mede onder de des verplichte Amptenaren, om zyne functiën als zoodanig te kunnen voortzetten, zou moeten worden afgelegd; welke eed eene adhaesie bevatte aan de beginselen, waarop het nu gevestigd Bestuur des Lands berustte. In gemoede achtte bilderdijk de aflegging van den eed, zoodanig als hij daar werd voorgeschreven, strijdig met de inspraak van zijn geweten, en hy wendde zich daarom per Request aan de Representanten, waarby hy zijne gevoevoelens over denzelve op eene bondige wijze ontvouwde, en zich aanbood tot het praesteren van eenen in andere bewoordingen vervatten eed, waarby hy gehoorzaamheid en onderwerping aan de van wege het nieuwe Bestuur | |
[pagina 18]
| |
uitgevaardigde, of nog uit te vaardigen, Wetten en Plakkaten beloofde; en, in stede van eene solemnele adhaesie aan de door hetzelve plechtig verklaarde beginselen, waarop zich het Staatsrecht en de Regering des Lands grondde, alleen aannam daarin te berusten en dezelve te zullen eerbiedigen. Dit request werd, geheel in den toenmaligen geest des tijds en der Bewindsmannen, die het roer van Staat in handen hadden, met de grootste verontwaardiging aangehoord en beschouwd als in oproerige en ongemesureerde termen gesteld, zoo dat men den Schryver als een hoogst gevaarlijk sujet voor het Algemeen Welzijn beschouwde, en ten antwoord er op hem liet aanzeggen, zich binnen vierentwintig uren uit 's Hage te verwijderen en binnen acht dagen de Provincie te verlaten; waarby men niet in gebreke bleef ook aanschrijvingen naar de overige Provinciën te doen, ten einde men aldaar zich voor zulk een mensch zou wachten, en hem voor de openbare rust er het verblijf insgelijks ontzeggen. - Bilderdijk verzocht, na hem deze uitspraak op zijn request was kennelijk geworden, alleen kopy derzelve, benevens een buitenlandsch Paspoort, om daarvan voorzien, elders zich te kunnen gaan vestigen; op welke beide verzoeken men echter goedvond niet te voldoen, maar hem alleen overal binnen 's Lands te beletten eenige schuilplaats | |
[pagina 19]
| |
of veilig verblijf te vinden. Zeeland besloot daarop ook, hem volstrekt geene verblijfplaats te vergunnen, en, ofschoon eerst voornemens zich derwaarts te begeven, begaf hy zich nu naar Groningen, waar hem op zijne aanvrage eene pas naar Hamburg werd uitgereikt, maar ook, daar hy zich ettelijke dagen langer, dan hy zich eerst had voorgesteld, hier bleef ophouden, de aanzegging werd gedaan, om binnen vierentwintig uren de stad te verlaten en het gebied der Nederlanden te ontruimen, waaraan hy zich, om eigene veiligheid, ook wel genoodzaakt zag te voldoen en naar buitenlandsche gewesten de wijk te nemen.
Later heeft men meermalen deze omstandigheid te baat genomen, om bilderdijk als een oproermaker en gevaarlijken woelgeest af te schilderen, die te recht toenmaals, om de rust binnen 's lands te bewaren, was gedwongen geworden zich van hier te verwijderen; en het is dan ook vooral om die reden, dat bilderdijk in den jare 1821 de verzameling drukken liet dier echte stukken en bescheiden, welke tot deze zijne uitzetting uit den lande (gelijk hy het immer gewoon was te noemen;) betrekking hadden, en allenzins zijn daarin gehouden gedrag rechtvaardigen. Hoe het zij, en welke party men mocht aankleven, onbegrensde hoogachting ver- | |
[pagina 20]
| |
diende de man, die niet, om in aanzien te blijven, of door eenig winstbejag gedreven, zijne gevoelens verloochende, maar aan dezelve ook ten koste van zijn maatschappelijk bestaan standvastig getrouw bleef: en wy bejammeren in onze dagen, nu de lessen der ondervinding voor ons niet zijn verloren gegaan, terwijl wy in België de droevige gevolgen van burgerlijke verdeeldheid en partijgeest vernieuwen zien, waaronder toen ook ons Vaderland gebukt ging, de blinde verkeerdheid van den toenmaligen tijd, waardoor een der achtingwaardigste burgeren, die reeds in zoo jeugdigen leeftijd als Geleerde en Letterkundige, in Rechtswetenschap en Poëzy, zoo hoogen roem had behaald en het sieraad was van zijn land en zijnen tijd, gedrongen werd zich van have en goed te verwijderen, om by vreemden eene schuilplaats te zoeken tegen de vervolging, waaraan hy ten doel stond in zijn eigen Vaderland, waar men de Vrijheid en Volkssouvereiniteit had ten throon verheven.
Zoo verliet bilderdijk, in het midden des jaars 1795 den hem zoo boven al dierbaren Vaderlandschen grond, en begaf zich van daar naar Engeland en vervolgens naar Duitschland, waar hy in Brunswijk zich het langst ophield en aldaar zijne dagen kommervol sleet, tot, na | |
[pagina 21]
| |
eene afwezigheid van ruim tien jaren, de veranderde omstandigheden des tijds hem weder vergunden, zijne talenten en krachten ten dienste des Vaderlands te wijden, welks bodem hy toen weer vrijelijk betreden mocht.
Van zijne eerste vrouw reeds wettig gescheiden, huwde hy in Engeland met katharina wilhelmina schweickhardt, van oud-adelijke Duitsche afkomst, en in 's Gravenhage in den jare 1777 geboren, van waar haar vader zich reeds in 1786 met ter woon naar London begeven had. Eigene waarnemingen, verbonden aan eene voortgezette boekenstudie, hadden den veelwetenden Geleerde, die op zich meer dan iemand veilig het αυτοϑιϑακος ειμι van homerus kon toepassen, ook tot eenen Geneeskundige gevormd, en het was als zoodanig, dat hy in Engelands Hoofdstad optrad, en menigen lijder, reeds als eene gewisse prooi beschouwd, aan de dood ontrukte. Onder deze ook haar, die wy boven noemden, met welke hy vervolgens in de Echt trad, en die, zoolang zy leefde, zijne hoogste zaligheid op aarde uitmaakte, waarvan zoo meenig teder en gevoelvol aan haar toegezongen gedicht getuigt. Missen kon het ook wel niet, of met zijn gantsche hart en ziel moest hy aan haar hangen, | |
[pagina 22]
| |
die zoo geheel met hem in gevoel en kunstneiging overeenstemde; die, de zorgen des levens met hem deelende, voor hem eene even liefdevolle gade was als eene tederminnende zorgvolle moeder voor de panden der liefde, die hunne echtverbindtenis hen schonk: terwijl zy even als hy de meeste verademing by de rampen des levens, waardoor zy bezocht werden, vond in de beoefening dier hemelsche kunst, waarin zy de gelukkigste vorderingen had gemaakt, zoodat niet onwaardig haar naam naast dien van haren gemaal op een' zijner uitgegeven Dichtbondels prijkt, en de van haar in het licht gegevene Poëzy van onderscheiden aard, doch uitblinkende door eene godsdienstige stemming en gevoelvollen toon, haar te allen tijde als eene van Nederlands eerste Dichteressen zal doen schatten en waardeeren.
Niet lang vertoefde bilderdijk met zijne gade in Londen, maar toog spoedig van daar naar Duitschland, en vestigde zich vervolgends met ter woon in Brunswijk, daartoe vooral aangezocht door den regerenden Hertog, die zoo veel mogelijk party van zijne kundigheden hoopte te trekken. Drukkender waren hier de zorgen, die op hem rustten, om in de aanwassende behoeften van zich en zijn vermeerderend gezin | |
[pagina 23]
| |
te voorzien, en welk eene inspanning en afmattende moeite hem dit kostte, vinden wy in zijne eigene opgave, waarby hy mededeeltGa naar voetnoot+. ‘t'elken dage der week twaalf of dertien Collegien te hebben moeten geven, over Redekunst, Bovennatuurkunde, Wiskunst, Sterreen Aardrijkskunde; - Teeken- Schilder- Bouw- en Doorzichtkunde, Ontleedkunst, - Natuur- Staats- en Burgerrecht; Geschiedenis, Grieksche en Romeinsche Oudheid; - velerlei oude en hedendaagsche Talen, en vakken van Letterkunde, en dat meestal in uit-heemsche spraken, zeer dikwijls zelfs zonder leiding van eenig Handboek.’ Inderdaad, bewonderen moet men den man, die onder zoodanigen last van werkzaamheden niet alleen niet bezweek, maar ook daarby, hoe nadeelig zulk een afmattende levenswijze op zijne gezondheid, by een voortdurend ziekelijk gestel, ook werken mocht, nog den tijd te vinden wist, om zijn hart in Poëzy te ontlasten, en, hoewel dan ook uit het Vaderland verdreven, zich in Vaderlandsche Zangen uit te storten, waarvan de Vaderlandsche Oranjezucht, in den jare 1805 uitgegeven, getuigt; terwijl een der uitmuntendste voortbrengselen van zijne genie, de vrije navolging van l'Homme des Champs van delille, die | |
[pagina 24]
| |
alleen genoeg is, om als waar Dichter hem te doen vereeren, in den tijd zijner toenmalige ballingschap door hem vervaardigd werd.
Maar het Vaderland zou evenwel de rijpe vruchten niet derven van den grooten geest des mans, wien alleen partygeest van zijnen bodem verdreven had. De vrede van Amiens was gesloten, en het Huis van oranje had in de daarby gemaakte beschikkingen, ter vergoeding voor 't geen het in Holland verloor, berust. - Lodewijk napoleon werd bestemd, om als Koning over het door den caesar zijner eeuw, uit de puinhoopen eener gedrochtelijke Republiek, geschapen Koningrijk den scepter te voeren; en alle vorige vete werd daardoor uitgewischt. De vroeger bestaan hebbende klove tusschen Patriotten en Oranje-gezinden was gedempt, en beider leus moest wel verdwijnen voor den wil des Alleenheerschers, die over het lot van Europa beschikte. Zoo werd dan ook de ballingschap van bilderdijk opgeheven, en mocht hy zich vleien, na de zorgvolle jaren, die hy onder vreemden had doorgeworsteld, een gelukkiger toekomst in het eigen Vaderland voor zich te zullen zien aanbreken. In den jare 1806 kwam hy hier terug, en met welke aandoeningen hy het Vorstelijk 's Gravenhage wederzag, kan elk gevoelig | |
[pagina 25]
| |
hart zich voorstellen, en daarvan getuigen ook ettelijke losse des tijds by zijne reize naar herwaarts vervaardigde Dichtstukjes, later door den druk in de Vaderlandsche Letteroefeningen algemeen gemaakt. Zijne verwachtingen werden in de eerste jaren niet te leur gesteld; want, ofschoon dan ook een vreemdeling op den nieuw opgerichten throon van het Koningrijk Holland zat, hy vond in dien vreemdeling iemand, die zijne verdiensten op rechten prijs stelde, en hem, van vele zorgen ontheven, een leven slijten deed, dat hem vergunde zich meer dan voormaals vrij en onbelemmerd aan de beoefening der wetenschappen over te geven, en het geliefde Vaderland daarvan de menigerleie vruchten te doen erlangen. Het is van dat tijdstip af, dat zich zijne grootste vermaardheid in het Gebied der Letteren dagteekent, dat sedert tot een verbazend aantal de doorwrochte werken klommen, die Nederland aan zijn vruchtbaar genie verplicht is, en welke zijne veelzijdige kennis in schier alle vakken van menschelijke wetenschap staven. - Een jaargeld, hem door Koning lodewijk toegelegd, verbande althands de drukkendste zorgen uit zijne woning, ofschoon hy als vader niet zeer gelukkig was, want, na reeds vier kinderen in Duitschland te hebben verloren, (vroeger had hy al de dood van een der zijnen in 's Hage beweend,) ontviel hem ook | |
[pagina 26]
| |
in het jaar zijner terugkomst een zoontje, waaraan hy met vurige liefde gehecht was. Opbeuring en verzachting van zijn leed vond hy echter in de beoefening der Letteren, en erkende dankbaar de welwillendheid des Vorsten, die op eene edelmoedige wijze in zijne zorgen was te gemoet gekomen. Uit beginsel het Gemeenebestelijk stelsel vijandig en het éénhoofdig gezag het wenschelijkst voor het geluk van Nederland keurende, was hy met warmte aan den man verkleefd, dien hy persoonlijk, na hy hem nader had leeren kennen, hoogachtte en hoopte, dat de wenschen, die hy voor het lieve Vaderland koesterde, zou kunnen verwezenlyken. Doch hy verloochende daarom zijne zucht voor het Oranje-huis niet, om den man te vleien, die nu het oppergezag bekleedde, waarvan zijn Dichtstuk vóór en de Aanteekeningen achter de Lijkgedachtenis van willem den vijfden, door le francq van berkheij, ten bewijze verstrekken. Maar onerkentelijk kon hy 's Konings weldaden niet genieten, en als een blijk zijner erkentenis voor hem te beurt gevallene onderscheiding, vervaardigde hy in eenen zóó korten tijd, dat zulks alleen eenen bilderdijk mogelijk geacht mag worden, zijn Treurspel, Floris de Vijfde; in de verwachling, dat zulks op den Amsterdamschen Schouwburg, by gelegenheid van | |
[pagina 27]
| |
's Konings intrede in de Hoofdstad zou worden opgevoerd, maar vond zich hierin te leur gesteld, daar men aan het tooneel den tijd van drie weken, die er nog verloopen moesten, te kort achtte, om hetzelve te kunnen leeren en bestudeeren. - Zoo was hy ook met warmte gehecht aan dat Leyden, waarin hy zooveel onvergetelijke genoeglijke uren zijns levens gesleten had: diep trof hem daarom de verschrikkelijke ramp, waardoor die stad in Januarij des jaars 1807 geteisterd werd, en, buiten staat door geldelijke bijdragen iets tot leniging daarvan te kunnen toebrengen, gaf hy hetzelve zijn toen voltooid Dichtstuk De Ziekte der Geleerden ten offer: welks onderwerp byna voor geene Dichterlijke behandeling vatbaar schijnt, maar waarin bilderdijk's meesterlijk genie evenwel het hart te schokken en te roeren weet: terwijl men onzeker is, of men in hetzelve meer den Dichter bewonderen moet, dan verbaasd staan over zijne diepe kennis van het menschelijk lichaam en zijne ervarenis der Geneeskunst. Ook buiten 's lands werd hetzelve met hoogen lof en als een meesterstuk van de grootste verdiensten geroemd.
Zoo sleet bilderdijk des tijds in zekere opzichten inderdaad den genoegelijksten tijd zijns levens. Hy | |
[pagina 28]
| |
werd hoog geacht door den Koning, wien hy in onderscheidene vakken, vooral in de Hollandsche Taal, onderricht gaf, en niet minder door velen, die in gemeenzamen omgang met hem kwamen en nut trokken uit den schat van kennis, dien de veelwetende Geleerde bezat en waarvan hy de vruchten gaarne aan anderen mededeelde. Wie hem om raad vroeg of zijne inlichtingen verlangde, werd niet onheusch en stroef afgewezen, en uit eigene ervarenis mag ik getuigen, dat zijn karakter te dien opzichte eene beminnelijke zijde had, 't geen hem vele warme vrienden bezorgen moest. Maar het mangelde ook niet aan de zoodanigen, die nog uit vroegere vete hem vijandig waren, of zijne driftigheid van aard, waartoe hy zich soms vervoeren liet, en de onverzettelijke halstarrigheid, waarmede hy zijne gevoelens vasthield en zeker niet in de gematigdste bewoordingen tegen andersdenkenden verdedigde, konden dulden. Te meer maakte hy zich hierdoor vijanden, doordien hy veelal door den grooten hoop niet begrepen werd, en zijne denkbeelden nopens vele belangrijke punten lijnrecht tegen de hunne aanliepen. -
Dit vermeerderde nog, toen de veranderde omstandigheden des tijds ook eenen ongunstigen ommekeer | |
[pagina 29]
| |
in zijnen byzonderen levenstoestand te weeg bracht. Koning lodewijk verliet zijnen konings-zetel, en met onze inlijving in het Fransche Keizerrijk ging de Nationaliteit van ons Vaderland geheel verloren. Bilderdijk zag de hoop vervlogen, die hy zoo lang voor het geluk des Lands had gekoesterd, en by de ontstemming van zijnen geest hierdoor, die zijnen gemoedsaard stroever maakte, voegden zich ook, by het gemis der weldaden van den Koninklijken Meester, drukkender zorgen, dan hy nu weder in ettelijke jaren had gekend, en waaraan hy thands, by meer geklommen ouderdom en een door vroegere inspanning verzwakt en ziekelijk gestel, niet zoo door bovenmatige uitputtende krachtaanwending, en afmattenden arbeid het hoofd konde bieden. Zonder overdrijving kan het gezegd worden, dat Neerlands grootste geleerde des tijds in eenen staat verkeerde, die hoogst behoeftig was, ja weinig van armoede verschilde; terwijl zy, die in zijne schaduw niet konden staan, met eereposten en gunstbewijzen overladen wierden. Knellende viel hem zijn drukkende toestand, die zijne mismoedigheid over de verijdeling zijner hooggespannen verwachtingen verhoogde, en hem alles meer en meer in het donkerst licht beschouwen deed; en was al het poétisch genie niet uitgedoofd, dat in zijnen boezem blaakte, de lust was | |
[pagina 30]
| |
toch grootendeels verdwenen tot het daarstellen van uitgebreide Dichtstukken. Met moeite worstelde hy dien benaauwenden tijd door, tot dat de val des Geweldenaars, de bevrijding van Europa, en de komst van oranje in onze landpalen, ook hem verademing schonk, en, door de vleiendste beloften gestreeld, eene gelukkigere toekomst, zoo voor den geliefden grond der Vaderen, als voor zich-zelven, verwachten deed.
Maar mocht hy al met innig zielsgenoegen het Opperbestuur des Lands in handen van eene spruit uit het oranje-huis zien terug gekeerd, en zich daarvan de beste uitkomst voor ons Land voorspellen, weinig vervulling zag hy van de hoop, die hy voor zijne eigene omstandigheden had opgevat. Wel zag hy zich de post van Auditeur-Militair opgedragen, en bekleedde hy deze in Amsterdam eenigen tijd, doch ofschoon daaraan daggelden verknocht waren, bracht hem dit echter niet zóóveel op, dat hy er onbezorgd en genoegelijk van leven kon, terwijl hy tevens in die post in verre na niet op zijne ware plaats stond, zoodat de waarneming er van hem genoegen verschaffen kon. Zijn geest moest zich vrij en onbelemmerd hebben kunnen bewegen, maar kon in gevorderden ouderdom zich niet meer gewennen aan de kluisters | |
[pagina 31]
| |
en formulen, die van zijne bediening onafscheidelijk waren. Onverdraaglijk was hem de waarneming van zijn ampt, het eenige, dat hy in zijn gantsche leven bekleed heeft, en hy haakte om er zich weder van te kunnen ontslaan, gelijk ook zijne vrienden, die zagen, welk eene moeite hem die beroepsbezigheden aandeden, hem welmeenend zulks aanrieden. Daarvan ontslagen, was hy evenwel ook weldra weder geheel buiten alle openbare bediening, aan zich-zelv' overgelaten, en byna zonder middelen, om zijn eigen bestaan te verzekeren, of zijne verwachtingen ten deze te verwezenlijken. - Aan opgevatte uitzichten, aan toch schijnbaar welwillende beloften ontbrak het geenzins, maar deze vervlogen ras onvoldaan, gene bleven ijdel en zonder eenige vrucht. 's Mans geduld wierd door zoodanige teleurstellingen op de sterkste proef gesteld, en wat men eertijds als standvastigheid aan zijne beginselen had mogen roemen, werd nu onverzettelijke stijfhoofdigheid en eene onbuigzaamheid, die zich op geene malsche wijze, maar met wrevel en driftvervoering uitte, welke nog meer werd aangestookt en op meer bitteren en scherpen toon zich hooren liet, toen men, de oprechtheid en reine bedoeling van 't geen hy voorstond miskennende, hem in openlijke geschriften allerwegen aantastte, met spot en hoon overlaadde en onder allerlei smaad verguisde. | |
[pagina 32]
| |
Dof en zwaarmoedig van geest wierd hy zulks nog te meer door de miskenning van anderen, en had daarby in dezen tijd de hem diep treffende ramp, dat hy zijn veelbelovenden zoon, julius willem, de oudste uit zijne tweede echt verloor, die op eene zeetocht naar Batavia, weinige dagreizens voor zijne komst aldaar, overleed, wiens verlies hy ook in roerende vaerzen bezong, die elks deelneming wekken voor den ongelukkigen vader, die in zijn leven een dertiental telgen ontijdig ten grave zag dalen, en zooveel opgevatte hoop en verwachting bij hunne lijksponde verdwijnen zag.
Bilderdijk beleefde thands het tijdstip van zijnen hoogsten Letterroem en van zijne diepste verguizing tevens. Men verloor algemeen te veel de onschatbare waarde, waardoor hy zich het eerste verwierf, uit het oog, om alleen te veld te trekken tegen zijne begrippen, die hij nergens verloochende, maar, wat hem waarheid toescheen meer en meer doordrijvende, zich hierin door zijnen aard en gesteldheid tot eene hevigheid en bitterheid van uitdrukking vervoeren liet, die nimmer verschoond kan worden, en andersdenkenden gestadig meer tegen hem voorinnam. - Bevereemden kan het ons inderdaad niet, dat hy er zoovelen tegen zich in het harnas joeg, daar hy geheel en al tegen- | |
[pagina 33]
| |
strijdige gevoelens voorstond met diegene, welke algemeen wierden gehuldigd en meer en meer veld wonnen. Overal in Europa en ook in ons Vaderland drong het Liberalismus door, en ontwikkelde zich meer en meer onder de schoonschijnendste voorwendselen; ja begoochelde niet weinige ter goeder trouwe dwalenden, die zich door de verleidende tooverklanken van vrijheid, verlichting, en volksgeluk lieten wegslepen, en gewillig voor eenen afgod de kniën bogen, by welks algemeene hulde zy het geliefkoosd ideaal eener gouden eeuw voor de wareld verwezenlijkt meenden te zullen zien. Bilderdijk was allerminst de man, die door den schijn kon worden misleid, of, al stond hy dan ook alleen, den geest der eeuw onderdanig worden, als deze zijns inziens tot verkeerde doeleinden geleidde. Zoo wel uit staatkundige inzichten als uit Godsdienstbeginsel een warm voorstander van den Monarchalen Regeringsvorm, waarin hy het Goddelijk recht eerbiedigde, en den grondslag zag van het geluk der Volken, moest het Liberalismus in hem eenen geduchten tegenstander vinden, en de heftigheid, waarby hy zich hierin toegaf, hem den haat en de vervolging berokkenen van telkens aangroeiende vijanden. Men kon den man niet dulden, die zoo onbewimpeld voor zijne gevoelens uitkwam, welke te harder en wanluidender in de ooren | |
[pagina 34]
| |
klonken, naar mate zy de zoo algemeen aangenomen en bewierookte begrippen aantastten en de hersenschimmige goden der groote menigte in naakte afzichtelijkheid ten toon stelden. En uit welk beginseI hij dat deed, gevoelen wij, wanneer wij hem-zelven hooren zeggen: ‘Mijn hart bloedt over het lot der Menschheid, gelijk over dat van mijn Vaderland, wanneer ik de valsche begrippen, de redenlooze machtspreuken, de onzinnige grondregels aanmerke, die meer en meer het gezond verstand een versmoorend stilzwijgen opleggen, het Egoïsmus voor Godsdienst, het gezag voor Reden en verblinden waan voor weldadigheid eener verlichting, waarvan men den naam steeds misbruikt, in de plaats stellen; en waarvan het gevolg onberekenbaar is voor eene nakomelingschap, voor wie en om wie wy zijn.’ - Zoo dacht bilderdijk reeds lang te voren, en bleef in die gevoelens volharden. Maar de zucht voor geliefkoosde stelsels liet niet toe eenig geduld te oefenen met den man, wiens karakter en gemoedstoestand hem dreef om in alles te overdrijven en, waar hy over personen en zaken zich tot het uiten van een ongunstig oordeel gedrongen voelde, dat dan ook op de scherpste en ontegenzeggelijk grievendste wijze vaak deed. Men beschouwde dan in bilderdijk alleen den onverdragelijken tegenstander der | |
[pagina 35]
| |
heerschende denkwijze, en echter - hoe menigeen heeft in onze dagen niet moeten erkennen, dat hy meer dan anderen een diep en gegrond inzicht had in de beginselen van het Liberalismus en het einde, waartoe het leiden moest, by aldien het werd voet gegeven, en tot de omverwerping der throonen en van elk wettig gezag den weg zich gebaand zag! - Hoe menigeen, vroeger een vurig voorstander dier vrijzinnige begrippen, is door de latere gebeurtenissen van zijne onwillekeurige dwaling terug gebracht, en leest nu met minder tegenzin het voormaals gewraakt oordeel van bilderdijk, over de vrijheidszucht van onze dagen, en over Parijs als haar brandpunt, uit hetwelk zich de vernielende vonken over ons gantsche warelddeel verspreiden. - Om hem in zijne staatkundige en godsdienstige begrippen tegen te gaan, of soms ook om het groote Publiek te believen door hem om zijne begrippen te beschimpen, zag men geheel den Geleerde en Letterkundige over het hoofd, en was ongevoelig voor den roem, dien hy als zoodanig voor zich verwierf en er Nederland de rijke vruchten van oogsten deed.
Te uitgebreid zouden wy in deze vluchtige schets van 's mans leven worden, indien wy in eene breedvoerige beschouwing van al zijnen Letterarbeid treden | |
[pagina 36]
| |
wilden: in eenige bijzonderheden moeten wy echter daarvan komen, en in weinigen zijn veelomvattend genie schetsen, dat in alle vakken van wetenschap was doorgedrongen: doch ook dat weinige zal voldoende zijn, om de bewondering zijner vrienden te rechtvaardigen. In elke tak van kennis toonde hy zich den grooten meester en droegen zijne werken den stempel van het eigen onderzoek en scherpzinnig oordeel.
De Rechtsgeleerdheid dankt hem eenige geleerde verhandelingen, die ook om den tijtel merkwaardig zijn, daar zij ten opschrift hebben: gulielmi a teisterbant dicti bilderdijk Observationes Juris. Nergens elders, of voor geen enkel werk in de Moedertaal heeft bilderdijk openlijk dien naam geplaatst, ofschoon het bekend is, dat hy by meer dan eene gelegenheid beweerd heeft, uit het Grafelijk Huis van teisterbant gesproten te zijn, en daardoor ook vermaagschapt aan de heusdens, en zelfs de eerste Graven van Holland onder zijne Voorouderen te tellen. In hoe verre hy daarin al of niet recht hebbe gehad, moge onzeker zijn, en zullen wy niet uitvorschen; het verhoogt of vermindert zijne verdiensten niet, al is het dan ook in hem eene zwakheid geweest, dat hy zich immer veel op zijne oud-Nederlandsche afkomst, en de diensten, | |
[pagina 37]
| |
reeds door zijne Voorvaderen den Lande bewezen, liet voorstaanGa naar voetnoot+. Zijne Geneeskundige kennis blinkt ten hoogsten uit in het reeds boven vermelde Dichtstuk De Ziekte der Geleerden, en in de doorwrochte aanteekeningen, die hy op hetzelve schreef. - Als Geoloog was hy met al de ontdekkingen der nieuwere Natuurvorschers bekend, en zijn wy hem de uitgave verschuldigd van het stelsel van de luc, met zijne bijvoegsels verrijkt, en veelzins opgehelderd. - Niemand in ons Vaderland bracht het wellicht ooit zoo ver als hy in de kennis der Genealogie, die hy tot in hare minste byzonderheden in het hoofd had. - In de oude en nieuwe Wijsbegeerte was hy met alle verschillende stelsels bekend, en toonde zich, vooral | |
[pagina 38]
| |
in hunne ontwikkeling en bestrijding, als scherpzinnig zelfdenker en oordeelkundig onderzoeker. - De Krijgsen Vestingbouwkunde, waarop hy zich alleen in zijne jeugd had toegelegd, om hare beoefening later voor andere studien te laten varen, was hem echter zoo eigen, dat hy daarin mede, tot middel van bestaan, lessen kon geven; - en in hoevele andere vakken had hy het niet tot die hoogte gebracht, wanneer wy slechts het uiteenloopend onderwijs gadeslaan, hier boven aangehaald, dat hy gedurende zijn oponthoud in Brunswijk geven moest.
Maar in welke studien bilderdijk ook boven anderen van zijnen tijd verheven stond, is het toch voornamenlijk in drie opzichten, dat hy bovenal uitblonk; dat Tijdgenoot en Nakomeling hem evenzeer hoogen lof zullen toezwaaien, als hy in elk derzelve zich haat en vervolging op den hals laadde. Vooreerst als taalkundige. Hy was met eene zeldzame kennis toegerust der oude Klassieke en van bijna alle levende Europeesche Talen, voornamelijk die van Germaanschen stam oorspronkelijk zijn. Onderscheidene wijsgeerige Verhandelingen en in Boekdeelen bijeengebrachte opmerkingen over de afleidingen der woorden, zoo als mede menigerleie Aanteekeningen op zijne Gedichten, zijn voor den dieper | |
[pagina 39]
| |
indringenden Taalvorscher allerbelangrijkst, en behouden te allen tijde hunne hooge waarde. Met de ingevoerde spelling en de vastgestelde regelen der Moedertaal kon hy zich op goede gronden in velen niet vereenigenGa naar voetnoot+, en, ofschoon 't hem ook daarby niet aan aanhangers ontbrak, was ook de tegenkanting niet gering, die zich hier om tegen hem verhief, en werd de pennestrijd, die hierdoor telkens ontstond, door hem met zijne gewone scherpte gevoerd: ja spaarde hy, waar het mo cht passe geven of niet, de beleedigendste uitvallen niet tegen hen, die hy gemeenlijk Letterknoeijers en Taalbedervers noemde.
Ook als vaderlandsch geschiedkundige is zijn groote naam voor het Nageslacht gevestigd. Maar hier had hy tevens het algemeen gevoelen, dat hy kwetste door zijn byzonder inzicht over de vroeger plaats gehad hebbende gebeurtenissen, derzelver oorzaken en | |
[pagina 40]
| |
bedoelingen, en het oordeel dat hij over personen en zaken daardoor genoopt werd te uiten, allerwegen tegen zich. Hij deed meermalen eene kreet van verontwaardiging over zich opgaan, als hy, het gezag van vroegere en latere Geschiedschrijvers belachende, alleen zijn eigen inzicht volgende, in een geheel ander daglicht den vroegeren tijd voorstelde, - bewierookte en schier vergoodde mannen met donkere verwen afschilderde, en anderen met lof en eere kroonde, die men altijd ongunstig had leeren beoordeelen. Men doet hem echter onrecht, wanneer men het gevoelen van velen aankleeft, alsof de zucht om in alles zonderling te zijn en zich in tegenspraak met het algemeen gevoelen te bevinden, hem eerst later tot die wijze van zien in de Geschiedenis onzes Vaderlands had gebracht; daar uit sommige aanteekeningen op zijne vroegst uitgekomene werken is op te maken, dat zijn oordeel over onze beroemdste mannen toen al even eens gewijzigd was als in lateren tijd, wanneer hij daarover vaak op de hevigste wijze werd aangevallen.
Zijne grootste verdiensten bezat hy echter als dichter, en zijne verbitterdste tegenstrevers moeten zelfs daarin eene meerderheid in hem erkennen, die vóór hem niemand ooit bezat, en ná hem ook wellicht niemand | |
[pagina 41]
| |
meer in die mate verwerven zal. Over de taal gebiedende, die hy naar welgevallen wist te beheerschen en te kneden, zoodat zy hem nergens verlegen kon laten by de uitdrukking van hetgeen hy gevoelde, stond hem de gantsche onmetelijke rijkdom zijner kundigheden ter dienst, om in de meest verscheiden vormen te kleeden wat hy bezong; alle dichtsoorten was hy even zeer meester, en schitterde in elk als hetzelfde oorspronkelijk genie. Hetzij zijne Muze den stouten toon van het Heldendicht aansloeg, of in gespierde krachtvolle vaerzen op Melpomenes altaar offers bracht; - hetzij hy zijne ziel in de pindarische of horatiaansche Ode uitstortte, of in liefelijk vloeiend maatgeluid door anacreons geest zich aangedreven toonde, en zich in Minnedicht en Idylle hooren liet; - hetzij hy in wijsgeerige Poëzy en het Leerdicht al onze aandacht boeide en het verstand bezig hield, of het hart vertederde in de Romance, of ons streelde door kernvolle Fabelen en Puntdichten, - of dat hy den scherpen geesel zwaaide der Satyre; - in alles bleef hy zich zelven gelijk; in alles was hy de eenige bilderdijk. Zijne tallooze navolgingen hebben den ongewijden, die niet tot de bronnen-zelve gaan kon, met de schoonste brokstukken der Klassieke Letterkunde bekend gemaakt; de Poëzy van ossian is ons daardoor eigen geworden, en de dichttrant van byna | |
[pagina 42]
| |
alle Europeesche en verscheiden Oostersche Volken onthuld; terwijl zijne behandeling nergens den návolger verraadt, maar men overal den zelf-scheppenden, zelf zich-ontboezemenden Zanger vermoedt. - Aan den leiband van anderen loopen, of slaafachtig het door hun afgebakend spoor volgen kon ook de man niet, die zich in oorspronkelijke kracht boven allen verhief; wiens hooggestemd gevoel, wiens streng gispen van hen, die de verbeelding ten koste van het gevoel lieten heerschen, wiens onvermoeid streven naar het geestige en ideale bewees, dat de Poëzy hem meer was dan eene bloote kunst, dat zij eigendommelijk aan zijnen geest was verwant, en hem gewrochten deed scheppen, die alleen in de gloeiende aandrift zijner ziel leven ontvangen hadden. Onwelkbare lauweren van dichtroem zou het onpartydig oordeel van Landgenooten en vreemdelingen, van eigen Tijdgenoot en Nakomelingschap, hem toewijzen, indien ook niets anders van hem het licht gezien had, dan zijn Ondergang der eerste wareld; een, helaas! onvoltooid meesterstuk, dat, ware het immer afgewerkt geworden, Nederland in het bezit zou hebben gesteld van een Heldendicht, waarvoor wellicht elk ander, ons bekend, in oorspronkelijkheid van uitdrukking, meesterlijke ontwikkeling, en rijkdom van treffende tooneelen, verre had moeten onderdoen. Doch | |
[pagina 43]
| |
in 1809, in het voor zijnen Letterarbeid gelukkigste tijdvak zijns levens, had hy daarvan de vijf eerste Zangen voltooid, doch latere lotgevallen benamen hem de lust tot de verdere voortzetting. Evenwel gaf hy dit, voor elken kunstvriend onschatbaar, gedeelte in 1820 in het licht, maar verklaarde menigmalen aan zijne daarop aandringende gemeenzame vrienden, dat na de vervolging, waaraan by ten doel had gestaan, en de verguizing, die hy geleden had, aan het voltooien van dit werk niet te denken was. - Een reuzenplan stond hem daarby voor den geest, waarvan de enkele deelen en samenhang zich zelfs uit hetgeen wy nu er van kennen, moeielijk laat gissen; maar zelfs dit brokstuk, schoon slechts eene inleiding tot het groote geheel, is zoo rijk in overvloeiende schoonheden van den eersten rang, dat men te allen tijde het gemis van het vervolg daarop, als een onherstelbaar verlies voor de Vaderlandsche Letteren, bejammeren zal. - En even gelijk hy in het verhevene eene onnavolgbare vlucht nam, die by het nastaren schier duizelen doet in het besef van eigene onmacht, zoo was hy ook in het zachte - en in welk opzicht niet! - doordrongen van zijn onderwerp, den toon geheel meester, en strcefde hy naar het hoogst bereikbare punt van voorstelling. Mocht men dan al hem als te gestreng boetprediker laken, | |
[pagina 44]
| |
waar hy in zijne godsdienstige zangen op boete en bekeering aandrong, en onwillig de oogen afwenden van de afzichtelijke beelden, waaronder hy zijnen leefkring en tijdgenooten voorstelde, wanneer zijn blik overal de verdorvenheid der eeuw waarin hy leefde, en de helling tot afwijking van God en eigene verheffing door zelfzucht ontdekte; of met wrevel de klimmende toenadering tot het veld winnend liberalismus bespeurde: en aan de andere zijde weder hem gispen om de overgroote weelderigheid en het dartele, in minne- en bruiloftszangen, zelfs in lateren ouderdom door den grijsaart vervaardigd; - het lag geheel in zijnen geest tot den hoogstmogelijken trap zich op te voeren by hetgeen by wilde voorstellen, en, met dat onderwerp in die oogenblikken vereenzelvigd, was het hem ondoenlijk, gematigder of iets verglimpende bewoordingen te bezigen. Alles moest by hem sterk uitkomen en geheel en al dat wedergeven, wat in forsche trekken voor zijnen geest stond. Had hy in eenig geval verzachtende kleuren kunnen aanwenden, bilderdijk had ook elders opgehouden de eenige bilderdijk te zijn; of liever hy had het nimmer kunnen worden. Maar wat hy met helder licht omstralen wilde, daartoe waren de gloeiendste kleuren schier te flaauw; wat hy donker wilde afmalen, werd met de stikdonkerste nacht om- | |
[pagina 45]
| |
geven. - Zoo worden wy aan de eene zijde tot in het diepst der ziel bewogen en geroerd by zijne huislijke zangen, en lijden met den geschokten Vader aan het krankbed van een dierbaar kind; of juichen den feesttoon na des verrukten echtgenoots, als hy eenen zang eener tedergeliefde gade toewijdt, en kunnen naauwelijks by het gevoelvolle en liefde-ademende in die uitstortingen van zijn inwendigst hartsgevoel denzelfden man hervinden, die op zoo bitteren toon den heerschenden tijdgeest aanvalt, of gal en gift uitspuwt op zijne hem vijandige tegenstrevers.
Door klimmenden ouderdom en bedroevende lotgevallen, door ziekelijkheid en toenemenden wrevel, in de latere jaren zijns levens, van uitvoerige Dichtstukken wederhouden, en alleen in losse verzen zijnen boezem lucht gevende, is het niet te bevreemden, dat zoovele geestvruchten in de Dichtbondels zijner jongste levensjaren in dien laatst aangehaalden toon zijn, en het getal zijner hem met schimp en smaad beantwoordende vijanden daardoor moest worden vermeerderd. Het ontbrak hem echter ook niet aan warme vrienden en vereerders, die met verschoonende toegevendheid het gebrekkige in hem bedekkende, alleen den grooten man in hem huldigden, en met geestdrift aan zijne lippen | |
[pagina 46]
| |
hingen; zoodat het αυτος εϕα ook by hen als eene onbetwistbare machtspreuk schier gold, en zy meer en meer voor de gevoelens van Vader bilderdijk (gelijk zy hem gaarne noemden) werden ingenomen, die aankleefden en er openlijk voor uitkwamen; in wederwil, dat zij daarvoor, op geene vleiende wijze, door de groote menigte met den bynaam van Bilderdijkianen wierden bestempeld. Bovenal was dit het geval te Leyden, werwaarts bilderdijk zich wederom uit Amsterdam ter woon begeven had. Ofschoon de goedheid onzes Konings hem het pensioen weder vergunde, dat hy weleer van Koning lodewijk genoten had, en hem zoo lang door geheime tegenwerking zijner vijanden was onthouden geworden, kon hem dit evenwel niet ten volle de genoegelijke rust des ouderdoms verschaffen, en zag hy zich daarby weder tot het geven van privaat-collegien verplicht, die met den grootsten ijver door velen bezocht wierden, en door welke hy zich eenen bepaalden aanhang verwierfGa naar voetnoot+. Er lag eene zonderlinge tooverkracht | |
[pagina 47]
| |
in zijne wijze van omgang, welke met eene onwederstaanbare macht elkeen aantrok en gedurig vaster aan hem boeide, die eens, zelfs al ware 't met vooringenomenheid, hem genaderd was, en, hunne verkleefdheid gestadig vermeerderende, hen van leerlingen tot vrienden, tot getrouwe volgers des hooggeschatten meesters vormde. Hoe vele, en in waarheid verre van onbelangrijke, namen zou ik hier kunnen opnoemen van zoodanige geliefde kweekelingen, in welke door dat dagelijksch verkeer, door die gesprekken en lessen, bilderdijks geest, als ware 't, overgestort scheen; maar wien, niet geheel en al een vreemdeling in de Geschiedenis onzer dagen, zijn ze onbekend? wien zweven ze niet oogenblikkelijk voor den geest? en, mocht al by enkelen eene zucht tot zonderlingheid en om zich van de groote menigte te onderscheiden, niet geheel vreemd aan hunne navolging des beroemden grijzaarts geweest zijn, by verre de meesten was het eene innerlijke aandrift, waarvan zy-zelve zich geene reden te geven wisten; eene overtuiging des gemoeds, die door hem gewrocht was, en by elk ander dan hem onbegrijpelijk zou zijn geweest. Maar buitengewoon was ook de overredingskracht, die zijne redenen vergezelde, en zijne stellingen deed aannemen, hoe wonderspreukig ze ook in den eersten opslag mochten in de ooren klinken. | |
[pagina 48]
| |
Het was, of er een hoogere geest in hem woonde, die zich ook aan anderen mededeelde en alles bezielde wat tot hem in eenige betrekking stond: elk, zelfs die hem en zijne gevoelens niet was toegedaan, naderde hem met onwillekeurigen eerbied, en weinig behoefde 't, om dien eerbied in tederder gevoel te doen overgaan. - Dat waren de verkwikkende balsemdroppen in den wrangen alsemkelk des lijdens, hem door het levenslot geschonken. Aan de zijde zijner tedergeliefde gade, waaraan hy zoo innig verkleefd was als zijne getrouwe gezellin in lief en leed, die één hart en ééne ziel met hem uitmaakte; - zich verheugende in het behoud, na zoovele telgen vroegtijdig ten grave te hebben zien dalen, (dertienmalen toch had de vader een huwlijkspand welkom geheten, dat hem later de dood weder van het hart scheurde,) van den eenig overgebleven zoon, den oudsten spruit uit zijne tweede echt; - gestreeld door de ondubbelzinnigste bewijzen der hoogschatting en liefde van warme vrienden en vereerders, die zoo gaarne de laatste levensdagen des het graf naderenden grijzaarts wenschten te veraangenamen; - mocht hy, by al den smaad en hoon van elders hem aangedaan, in het door hem zoo geliefde Leyden nog genoegelijke oogenblikken vinden; maar.... ook deze werden hem niet tot zijn verscheiden van de wareld aldaar vergund, | |
[pagina 49]
| |
en de grievendste bejegeningen alleen konden hem bewegen in den jare 1827 dat Leyden, waarvan hy in een roerend gedicht afscheid nam, te verlaten, en zich naar Haarlem te begeven, om aldaar de dood, reeds lang door hem gewenscht, te verbeiden. Doch eer die oogenblik aanbrak, wellicht is zijne komst er door bespoedigd, trof hem nog de zwaarste slag zijns levens, die hem diep ter nederdrukte, en het hoogste goed ontroofde, dat zijn hart dierbaar was en waardoor het leven waarde voor hem had. Zijne onvergelijkelijke gade stierf den 16en April 1830, en hoe gelaten by ook dat verlies dragen mocht, het was te treffend voor den afgeleefden grijzen, wien met haar zijn aardsche steun en staf ontvallen was. Hy leefde daarna, als het leven heten mag, in eenen kwijnenden, gedurig meer verzwakkenden, toestand, waaruit geene hulp der Geneeskunst hem vermocht op te beuren, en die zijnen vrienden maar al te gewis zijn naderend einde voorspelde, dat dan ook op den 18en December des vorigen jaars plaats greep, Nederland van een harer ontegenzeggelijk grootste mannen beroofde, en een diep gevoeld onherstelbaar verlies was voor allen, die in naauwere vriendschapsbetrekking met hem leefden, en door meer gemeenzamen omgang de vruchten van zijnen grooten geest genieten mochten. | |
[pagina 50]
| |
Eene talrijke schare derzelve, uit verschillende plaatsen des Vaderlands samengevloeid, vergezelde zijn stoffelijk overschot naar de laatste rustplaats, waar alle stormen des levens zwijgen, en geene verguizing meer treffen kan. Geen hunner, die niet met diepen eerbied en ongeveinsde aandoening dien laatsten treurigen plicht vervulde. Geen, die niet door het plechtige treurmuzyk, dat by den statigen omgang in Haarlems Hoofdkerk gehoord werd, het hart innig getroffen en den geest tot heilige gewaarwordingen gestemd gevoelde. En toen nu, aan den rand der groeve, 's mans beroemdste kweekeling, zijn vurigste vereerder en warmste vriend, voortrad, en in wegslepende welsprekendheid aller onverdeelde aandacht boeide, terwijl hy met klimmend gevoel over de genade Gods sprak, kennelijk in den levensloop des vereeuwigden Zangers, waardoor hy, gerust op den zoendood zijns Verlossers, den moeielijken levensweg had afgelegd, te midden der zwaarste rampen en beproevingen; en vervolgens den ontslapene met krachtige trekken als Nederlands Christendichter en Vaderlandlievenden Bard afmaalde; - toen gevoelde elk levendiger, wat het Vaderland, wat zy, elk voor zich, in hem verloren hadden; toen werd er geen uiterlijk vertoon van geveinsde rouw mogelijk, maar menige traan, uit het diepst des harten geweld, parelde in de | |
[pagina 51]
| |
oogen van hen, aan wien de onovertrefbare groote man altijd te vroeg was ontrukt geworden.
Zoo rust dan nu zijn stoffelijk hulsel in de aarde, van waar zijn geest naar de hoogere gewesten des lichts is opgestegen. Door allen, die gedurende zijn leven in eenige betrekking tot hem stonden, wordt zijn verscheiden diep betreurd; anderen, die hem miskenden, mogen..... doch neen, hij-zelf is niet meer: zijn sterfelijk deel is voor hoon en smaad ontrefbaar geworden, zijn beter beginsel is er boven verheven. Houde dan nu alle vroegere vete op en zwijge by het graf des ontslapenen de tegeningenomenheid, die den levenden vervolgde. Blijve allen in Nederland zijn naroem even heilig en dierbaar, als die van eenen man, die, in weerwil zijner menschelijke zwakheden en gebreken, verre boven zijne Tijdgenooten verheven stond, door de onschatbare gaven van zijnen geest en zijn nimmer geëvenaard genie; en smaken wy dankbaar de vruchten van dat genie, die zijnen roem onverganklijk hebben gevestigd, en zijnen met eere omkransden naam doen overgaan tot onze laatste nakomelingen.
Wel prijkt er geene trotsche eerezuil op zijn graf, en geen marmeren gedenkteeken wijst den vreemdeling | |
[pagina 52]
| |
de plaats aan, waar het lichaam des grooten mans werd ter aarde besteld: licht is de zorg hiervoor aan een volgend geslacht verbleven, dat zonder ingenomenheid zal vonnis vellen en dan met hooge bewondering immer zich den eenigen bilderdijk herinneren. Niet geheel en al lieten echter zijne Tijdgenooten na, ter zijner nagedachtenis, een openlijk bewijs hunner hoogachting voor hem aan den dag te leggen. Beeds dadelijk na zijn overlijden, besloot daartoe de aloude Rederijkkamer de Wijngaardranken te Haarlem; en den 4en February dezes jaars, werd op eene plechtige wijze de gedachtenis-steen ontbloot, welke, alleen met's mans naam prijkende, in de kolom boven zijn graf, door hare zorg was ingemetseld geworden. Door den Keizer en Factor der Kamer werden daarby toepasselijke toespraken gehouden, voor de talrijk verzamelde schare, ter eere van hem, wiens grootheid men, warsch van allen partygeest, hier huldigde; en ook de grijze van walré, die, vooral in zijne laatste levensjaren, zoozeer in het bijzonder vriendschappelijk verkeer met bilderdijk gedeeld had, ja meer dan een vierde eener eeuw tot zijne vertrouwdste vrienden had behoord, drukte daarby tevens het gevoel zijns harten uit in eenen ongekunstelden, maar treffenden en tot het hart sprekenden, Lijkzang, die, ofschoon niet in den Handel | |
[pagina 53]
| |
algemeen verkrijgbaar gesteld, echter voor's mans vrienden gedrukt, voor hen een aangenaam geschenk is ten aandenken aan den afgestorvenen.
Landgenooten! wanneer gy het grijze Haarlem bezoekt, en deszelfs Hoofdkerk binnentreedt, herinnert u dan de zeldzame verdiensten van Nederlands grooten Zanger; - van eenen man, gelijk in elk vak er iedere eeuw misschien maar één voortbrengt, verwijlt een enkel oogenblik daar ter plaatse, waar 's mans naam, die meer zegt dan de welsprekendste lofrede, u in de oogen valt; en gevoelt er levendig: ‘Hier rust hy, die, in wederwil der menschelijke zwakheid, die hem mocht aankleven, onder de edelste stervelingen en de grootste geniën, die het Vaderland voortbracht, eene schitterende plaats bekleedt. Hy had een beter lot verdiend, en wellicht ware dan, door eene andere stemming van zijnen geest, algemeene onverdeelde achting en liefde de regtmatige cijns geweest, die wy den levenden betaalden. Geene wrok of miskenning, noch partydige schatting, volge den doode in het graf! Thands spreke alleen het gevoel der verplichting aan de verdiensten des grooten mans, en heilig zy ons allen immer de nagedachtenis van WILLEM BILDERDIJK!’ |
|