Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, 30 januari 1797
Meneer Texier gaat weg om naar jouw vader te gaan informeren, en misschien komt hij jou tegen. Ik neem de kans waar om hem een kleine brief voor mijn liefste beminde mee te geven voor ik wegga. Mijn hart jubelt in de gezegende hoop het aanbeden object van zijn enig verlangen te zien. Dierbaarste op aarde! Hoe langzaam kruipen de tussenliggende uren voorbij! en hoe kort zal die zegening zijn! - Maar ach, zelfs een ogenblik geluk in jouw lieve aanwezigheid is een eeuw van ellende waard.
Maar het is mogelijk dat ik er niet in slaag je te ontmoeten. Misschien wordt het je belet om weg te gaan; misschien... De hemel weet wat er kan gebeuren om die verrukkelijke hoop weg te slaan die je me gaf. Nee, deze wereld is niet geschikt om enig geluk te genieten. Het is maar een schaduw van dat wat ons in de toekomst zal verschijnen en wat onze verlangens te boven gaat. O mijn enige liefste, hoe heerlijk zou het voor mijn hart zijn om in zo'n verrukkelijk moment te sterven, om nooit de onderbreking ervan te hoeven meemaken! Hoe gezegend om in jouw opbeurende armen mijn laatste adem uit te blazen! O hemel! mijn ziel smelt weg in een tranenstroom van aandoening bij deze gedachte.
Ik moet hier ophouden. Mijn dierbare hartsgeliefde, geef me een bericht, als het kan! Als het niet kan, laat dan je lieve, beminde hart antwoorden op mijn gevoelens, en ik zal tevreden zijn. Vaarwel, mijn aanbedene, vaarwel!
Maandag 30, 1, 1797.