Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
[pagina 129]
| |
Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, tussen 6 en 13 oktober 1796Geloof niet, mijn allerliefste, dat een laaghartige en mij onwaardige wrok tegen je moeder mijn hart vervult. Ach, als zij mij onrecht heeft aangedaan, dan vergeef ik haar van ganser harte en hoe ze me ook gekrenkt zou hebben, het zou onmiddellijk vergeten zijn. Ik ben nooit wraakzuchtig geweest en het zoetste op de wereld was voor mij altijd de kwetser te vergeven en te overwinnen door de zachtmoedigheid van een geest die verheven is boven iedere aanval van andermans beledigingen. Maar, ziel van mijn leven, daar gaat het niet om. Ik laat alles voor haar varen, mijn waardigheid, mijn kwaliteiten, mijn eer! Eén ding kan ik echter niet vergeven; één ding slechts dat me erg aan het hart gaat, namelijk dat ze mij van jou gescheiden heeft. Als ze dat gedaan had in een opwelling van woede die haar tot razernij bracht; als ze dat doelbewust gedaan had, gedreven door een moederlijke bezorgdheid die misschien verkeerd, zeker ongegrond, maar in elk geval respectabel is, dan zou ik alles in stilte verdragen hebben zonder mij erover te beklagen. Maar dat dit alles het resultaat is van een van tevoren beraamd en na lange tijd uitgevoerd plan, waar zij met geveinsde welwillendheid over gezwegen heeft en dat de breuk onherstelbaar moest maken, hoe zou ik ooit een dergelijke kwaadwilligheid kunnen vergeven? Nee, dat kan ik niet, dat mag ik niet en ik kan het des te minder omdat zijzelf geloofde dat je echt van me hield en dat jij evenzeer aan mij gehecht was als ik dat aan jou ben en ook omdat zij gezegd heeft dat onze scheiding jou óf het leven óf het verstand zou kosten. Ziedaar hoe ze over jou dacht en ziedaar de liefde die ze voor je heeft, dat ze je blootstelt aan alles wat ze zelf al veronderstelde van je te kunnen verwachten. Ongetwijfeld wist je dit niet, maar het is waar. Zwichtend voor de aandrang van de heer Röhrs en opgehitst door je zus Christina (die op haar beurt weer was opgestookt door de vrouw van deze predikant), heeft zij geen gevolg gegeven aan een opwelling van liefde, maar aan een doelbewust en weloverwogen beraamd plan om ons voor heel ons leven ongelukkig te maken en daarbij je gezondheid op het spel te zetten.Ga naar eind154 En jij wilt dat ik dit vergeef? Nee, ik herhaal het, dat kan ik niet. [...] Je vraagt me om een voorbeeld hoe ons lijden te verdragen. | |
[pagina 130]
| |
Ach jij wrede, dat geef ik al doordat ik leef. Ja, ik leef nog, ik leef een leven vol wanhoop en verschrikkingen, maar ik leef. Wat vraag je nog meer? - Wil je misschien dat ik tevreden, dat ik vrolijk ben? Ach! ik zou een monster zijn als ik dat kon. Men heeft me verteld dat bekend is dat je een sieraad van mij op je hart draagt. Is dat waar? hebben ze het je afgenomen? - o mijn ziel, bedrieg me niet, verberg de waarheid niet voor mij: houd niets achter, alles kan ik verdragen, maar je ontrouw zou ik niet kunnen overleven en ontrouw zou het zijn mij de waarheid te verhullen. Je hebt toestemming gekregen om met kapitein Christiaans mee te gaan, maar wanneer zal hij arriveren?Ga naar eind155 wanneer zal hij weer vertrekken? Wat een eindeloze tijd! en intussen blijf je steeds gevangen buiten mijn gezichtsveld: je bent me ontnomen, je bestaat niet voor mij; ik besta niet voor jou. En ondertussen wil je dat ik leef! En wat voor een troost is het voor mij je zo ver van mij te weten! Je zult dan vrij zijn; je zult bevrijd zijn van de verdrukking waar je nu onder lijdt; maar ach! zul je daarna voor mij leven? En als je het al zou willen, zou je het ook kunnen? - Of zou ik minder lijden door zonder jou achter te blijven, omdat je in Holland zult zijn? - Nee, ziel van mijn leven; ik zal je afwezigheid niet kunnen verdragen: je bent mijn hart, het leven zelf.- Ik zal steeds opnieuw sterven omdat ik je verloren heb: ik zal nog eerder sterven aan [...] dan aan een meer rustige dood [...] maar sterven zal ik [...] tenzij jij [...]Ga naar voetnoot* |
|