Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, circa 11 september 1796
Mijn aanbedene! Je geeft me het leven terug, het geluk! Ja, mijn liefste, ondanks de afstand waarin ik gescheiden van je leef, voel ik de weldadige invloed van dit aanbiddelijke hart, dat al mijn wensen wil en kan vervullen. Ja, de oneindige goedheid van God heeft ons toch niet zo gevoelig gemaakt, heeft toch niet gewild dat ons wederzijds geluk zo zou afhangen van zo'n brandende liefde voor elkaar, om ons vervolgens deze liefde te verbieden? Wij zijn voor elkaar geboren, om te genieten van een zuiver en heilig vuur dat de geest verheft en iedere hartstocht zuiver maakt om ons weer nader tot God te brengen. We zijn toch niet geboren om ten onder te gaan in de wrede kwellingen van een bekrompen geest die ons een afkeer zou bezorgen van de goddelijke schepper van ons bestaan, omdat deze in onze harten het verlangen naar geluk gelegd had dat Hij verboden had? Nee, mijn liefste, je bent de mijne, je bent het door de wil van de godheid, van wie de essentie gevormd wordt door de goedheid, en die men op waardige wijze aanbidt door zich te verheugen over zijn weldaden met waarachtige blijheid, en die men geniet in dankbaarheid en erkentelijkheid. Laten we van elkaar houden, mijn ziel! en moge geen enkele kracht, moge niets op de wereld, moge zelfs de dood ons niet uit elkaar rukken! Laten we de hele wereld verachten; laten we alles vergeten wat ons in de weg zou kunnen staan; en laten we aan God onze brandende harten opdragen, die verenigd zijn door het meest edele en verheven gevoel waartoe de mensheid in staat is. Laten we alles, elke overweging opofferen aan deze liefde, waarvan het vuur, als het waarachtig is, elke hindernis moet verteren en vernietigen, o mijn godheid, alles geef ik voor je op; ik vraag je niets: maar als je hart durft te spreken, luister er dan naar-! Daarvan hangt al mijn geluk, mijn hele leven af. - Adieu!