je ook je lieftallige ogen af, bronnen van mijn leven en glanzende fakkels van mijn verlangens, waarvan al mijn heil afhangt? Helaas! is dit dan niet wreed: heimelijk mededogen hebben met andermans leed, en met het medelijden opgesloten in het hart zich dan hard en onbuigzaam en onvermurwbaar voordoen aan de ongelukkige, die daar dan dubbel onder lijdt? - En waarvoor ben je dan bang? O mijn godheid, jij die leest in mijn hart, in mijn gedachten, die er het enige onderwerp, het enige idool van bent en aan wie al mijn gevoelens bekend zijn! Kun je er mij dan van verdenken zo'n zwarte ziel te hebben dat ik voor de vreselijkste ondankbaarheid ontvankelijk zou zijn? Ach, geloof dat niet! Als ik je nu bemin, als ik je aanbid, als ik, terneergeworpen aan je voeten, de afdrukken ervan kus, als ik je ongevoeligheid vereer, aanbid; wat zou ik niet allemaal doen als jij, geroerd door wat ik onderga, erin zou toestemmen mij te behandelen met die goddelijke goedheid, met die welwillendheid die én jou waardig is én de zuiverheid (mag ik zeggen) van mijn brandende liefde! als je erin zou toestemmen mij enige tederheid terug te geven, als jij mij enkele vonken zou tonen van hetzelfde vuur dat mij verteert! Ach waarom moet ik mezelf geweld aandoen als het toch waar is dat ik me niet hoef te beklagen over je hart? Als het medelijden dat je voor me voelt werkelijk niet gehuicheld en niet geveinsd is? Als het meer betekent dan koude erbarming die zelfs de wreedheid in eigen persoon niet zou kunnen weerstaan wanneer die zo'n lijden van een medeschepsel zag? Als het medelijden uit tederheid is, van een zoete en liefdevolle aard, die gemaakt is om mij te troosten, om mijn wonde te helen, o maak mij dan de gelukkigste man van de wereld, en nooit zal de dag komen dat ik jouw zoete, jouw aanbiddelijke ketenen af zal werpen, of dat ik, onderworpen slaaf en toegewijd aanbidder, zal ophouden mijn bron van onderdanigheid en verering te beminnen! Open (smeek ik je) je
hart voor mij, aarzel niet, mijn beminnelijk meisje! Heb medelijden, toon dat met de onbevangenheid die past bij de zuiverheid van je onvergelijkelijk hart, en geef toe dat je instemt met de verering die ik je zal geven tot ik er niet meer zal zijn.
Door je goedheid, mijn meisje, je hartstochtelijke dienaar
Bilderdijk
Londen, 27 juli 1796