Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, 7 juli 1796
Vanaf begin juli zijn er brieven van Bilderdijk aan zijn geliefde bewaard. Van Wilhelmina zijn er maar heel weinig overgeleverd. Het paar schrijft elkaar in het Italiaans. De brieven lijken daardoor het ‘huiswerk’ van de lessen te zijn en wekken nog geen achterdocht bij de familie. Hoewel de liefde vanaf het begin wederzijds lijkt, weert Wilhelmina Bilderdijk af. Ondanks haar jeugdige leeftijd heeft zij goed in de gaten wat de maatschappelijke gevolgen van een relatie met de getrouwde banneling zouden zijn. In de eerste brief van Wilhelmina die bewaard is (6 juli), corrigeert ze Bilderdijk, die boos op haar was omdat zij niet met hem, maar met een ander naar de schouwburg gegaan was: ‘is die toorn en minachting terecht, wanneer men de gevoelens van het hart weet te verbergen en zich onderwerpt aan de voorschriften?’ Aan het slot van de brief vraagt ze toch vergiffenis.
Mijn meisje!
Is het dan werkelijk waar, o mijn alleraanbiddelijkst meisje, mijn godin! dat je je vernedert om vergeving te vragen aan degene die als hij vertrapt zou worden onder jouw voeten maar al te gelukkig zou zijn om voor jouw mooie ogen te mogen sterven? o onuitsprekelijke lieflijkheid! o goedheid zonder weerga! Nee, mijn godheid! dit hart zou nooit zo aanmatigend kunnen zijn dat het zou wagen zich te verzetten tegen jouw verlangens, en het kan in zijn droefheid slechts klagen over de wreedheid van zijn lot. Als mijn hart door zijn tranen, die de heftigheid van de hartstocht losmaakten, uit stommiteit te grof geweest is ten opzichte van de terughoudendheid en het respect die ik voor je in acht neem, vraag ik op mijn knieën vergiffenis aan de grootmoedigheid van zijn meesteres, echter zonder het te verontschuldigen. - Maar waarom vreest, waarom onderdrukt je lieve hand de uiting van een teder gevoel, die uit je pen leek te willen vloeien? Ach! als je mond en je ogen dan moeten zwijgen, laat dan tenminste je medelijdende hand niet weigeren mij de enige troost te bieden die mij nog rest, als je niet wil dat ik sterf als het beklagenswaar-