Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn schoonzus. Emden, 9 mei 1795Waarde zus! Ik mocht je bij mijn vorige brief wel (hoe zal ik 't noemen) uitnodigen, voorstellen (nee, opperen zal het woord zijn) om mij in Groningen een bezoek te brengen. Ja! morgen brengen! Ik rekende buiten de waard en er had dan geen gemene praat (zo noemt men de gemeenteraad) moeten zijn; maar die lui konden mijn gezicht niet verdragen. Nu zit ik (naar het oude spreekwoord) te Emden, God beter 't!Ga naar eind54 en morgen ga ik over land via de nu weer geopende postroute. Intussen heeft mijn geval in de | |
[pagina 49]
| |
Duitse kranten gestaan, en de mensen die mij aan mijn gelaat, houding, spraak &c. niet alleen voor een Hollander, maar ook voor een Haags advocaat of zoiets (zeggen zij) aanzien, vragen mij op straat en elders of ik soms de man ben die geen eed tegen de Prins wil afleggen? Ik reis dus in een heerlijk incognito! Dan schudden zij 't hoofd, vertellen mij veel moois van troepen, van koning, van prins, van wie weet wat al, maar alles komt erop neer dat zij er niets van af weten. - Maar à propos, mijn vader heeft je toch zeker de Groningse resolutie meegedeeld? Ik mocht wel lijden dat die nu ook in de kranten kwam, want dat is de zweepslag die het paard doet draven. Mijn arme dukaten &c. waarvoor jij zo goed gezorgd hebt, zijn allemaal uit de beurs ontsnapt in het zakje en uit het zakje met het geschuif bij het lopen &c. via verschillende tussenwegen in mijn onderkousen. Ik heb de lol gehad er een flink uur mee onder de blote voeten te moeten wandelen. Dit ter informatie en tot lering voor Louise, zodat zij voortaan de knoopjes onder aan de beurzen beter plaatst en doornaait, want door de zwaarte zakt de stof uit en het geld valt erdoor, en het goud is te duur tegenwoordig om er voetzolen van te maken. Ik zou evenveel lol bij het lopen gehad hebben van kiezelsteentjes. Maar ik weet niet wat ik je allemaal schrijf. Ik heb koorts, en mijn hoofd heeft geleden van de schokken op het zeetochtje hierheen. Dit maakt mij wat ongedurig en brengt mij in een half ijlende vrolijkheid. Ook moet ik schrijven tot ik in slaap val, want als ik 't waag om mij heen te kijken gruw ik van het varkenskot waarin ik de nacht moet doorbrengen. - Haal je eens dat verfijnd, van gemak gediend en kieskeurig wezentje, of schepseltje, of mensje, zoals je het noemen wil, voor de geest dat alles tot in de puntjes verzorgd wilde hebben-! Stel je die eens voor in een hok als dit, aan een tafel op een stoel &c. die noch jij noch ik aan de ordinairste jakobijn zou toewijzen. En bedenk dan daarbij het versje van Vader Cats, dat ik nu driemaal per minuut, alsof het een Ave Maria was, opzeg: Wie wil gaan reizen uit het land,
houdt wel drie dingen bij de hand:
Dat is, vooreerst, een varkensmuil
Wat zeggen wil: walg niet van vuil! &c.Ga naar eind55
| |
[pagina 50]
| |
Maar de vraag blijft of dit versje op mij wel toepasselijk is? Wie wil, zegt het, maar ik wil niet, ik moet. Ach lieve, sla de verschillende varianten van die plaats eens op, om te zien of zij misschien enige opheldering geven. - En toch ben ik hier in een deftig logement, maar het is overal vol met militairen. - De wijn is hier volstrekt ondrinkbaar, zelfs de beste, maar men vindt er goede koffie en goede ham. Nu, het wordt tijd dat ik afbreek. Vaarwel lieve zus, groet je echtgenoot, en wie nog meer moeten, hartelijk van mij. Feliciteer ook de kezen met mijn vertrek uit het land, dat nu daardoor van alle gevaar waarvoor zij bevreesd schenen, verlost is. Ik dacht toen ik naar de laatste wegwijkende wal keek aan Gijsbrecht: ‘Vaarwel mijn Vaderland! Verwacht’ &c.Ga naar eind56 En het leek alsof de torens met hun nieuwe vlaggen mij daarop de woorden van Willebrord (tegen Diederik) toeriepen: ‘Men sloeg u 't heilig kruis, terwijl gij heentoogt, na.’Ga naar eind57 Nu ja, dacht ik, maar hij kwam toch terug. Nogmaals vaarwel-tot Hamburg! Vaarwel!
Emden, 9 mei 1795. |
|