Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn vrouw. Groningen, 25 april 1795Een rekest van Bilderdijk aan het gemeentebestuur van Groningen om een pas voor Hamburg is op 25 april positief beantwoord. Ondertussen valt Catharina hem in haar brieven hard op het lijf: ‘kom je terug en je schulden zijn niet afgedaan wat dan? de oude boel! en een leven als 't onze op de oude wijs is een hel op aarde’. Ze eist dat Bilderdijk zijn vader onder druk zet voor een fikse bijdrage aan de afbetaling van de schulden en aan haar onderhoud: ‘Hoor man de zaken moeten gered en je vader moet zich niet onttrekken want brieven die hij mij schrijft van dat wij hem zo veel gekost hebben is gekke praat [...] voor de zaken gered zijn wil ik je niet zien want ik walg van ons oude leven meer dan ooit’.
Lieve dierbare! Omdat er met de vorige post geen brief van mij kwam, ben je zeker wel ongerust geweest over mijn gezondheid; en niet zonder reden. Ik heb een zware aanval van reumatiek moeten doorstaan met mijn vreselijke hoofdpijnen, maar ik ben nu na aderlating enz. weer op de been. Mijn hoofd is nog zeer zwak en wordt enorm afgemat door de verschrikkelijke aanloop waarmee ik hier leef. Want niet alleen heb ik veel bezoek van geleerden en voorname mensen, maar ook allerlei welmenende burgers en zelfs ambachtslui (en ik kan er mij in het huis waar ik verblijf niet aan onttrekken) moeten mij zien, spreken, en naar hun vermogen met mij overleggen, hun gevallen vertellen, raad krijgen, etc. etc. Dan komt er weer een schilder en vraagt of hij mij mag portret- | |
[pagina 39]
| |
teren, dan weer wat anders. Met één woord, het is alsof ik een vreemd dier ben dat iedereen moet bekijken. Intussen, zoals je zeer goed opgemerkt hebt, verteer ik hier geld en boek geen vorderingen. Op de pas heb ik tot nu gewacht: ik wacht er nog tot maandag op. Maar dan is mijn besluit genomen om naar Hamburg te vertrekken, het gaat zoals het gaat, want ik kan het niet langer in deze onzekerheid uithouden, en ik wil en moet voort. Ik heb een vissersschuit gehuurd om de reis te maken, een andere mogelijkheid is er niet; en behaagt het God dan kan ik in drie of vier dagen daar zijn, in acht als de wind tegen staat. Ik schrijf je dus nog met de post die maandag vanhier gaat. En dit des te liever omdat ik mijn hoofd nog niet durf te vermoeien. Dat het jou met de kinderen goed gaat, is een grote opluchting voor mij. Als ik niets anders met de volgende post opgeef, schrijf me dan verder in een envelop voor de heer Fauche, boekhandelaar te Hamburg, of poste restante daar. Groet alle vrienden, oude en nieuwe kennissen van mij, en je krijgt de groeten van de kennissen die ik hier gemaakt heb. - Wat je me schrijft over vader is op zich waar, maar hij schrijft mij dat zijn pensioen hem ontnomen is en dat broer Izaak zeker zijn ambt verliest. Hij is nooit iemand geweest die zich in harde omstandigheden heeft kunnen redden, en ik heb hem er zo slecht aan toe gevonden dat ik vrees dat hij zijn kop verliest, en zelfs zijn leven. Wat kan ik hem in die positie meer schrijven? Zijn verliezen in buitenlandse en West-Indische fondsen zijn jaren geleden heel aanzienlijk geweest, en ik heb je vaker gezegd dat wat hij me voor de universiteit verschafte, toen niet voldoende was voor de kosten van mijn studie. Na mijn promotie heeft hij me nog een jaar onderhouden. Mij dat te weigeren, terwijl ik hem nooit geld gekost, maar wel ingebracht had, zou niet gestrookt hebben met onze verhouding en mijn rechten. Als hij dus kort na ons huwelijk een som van f 4000 heeft verschaft, zoals je weet, dan vind ik dat niet iets wat de vaderlijke relatie op welke manier dan ook te buiten gaat. Ook heeft mijn moeder wel ervoor gezorgd dat dit bedrag gecompenseerd werd (zo vatte zij het op) met juwelen, linnen en kleren voor mijn zuster; en aan Izaak is daarvoor een gelijk legaat opgesteld. Maar moet ik in zijn huidige zwakheid van geest zo bij de man aandringen dat hij eronder bezwijkt? Dit kan ik niet, voel je wel, en des te minder omdat ik weet dat de man op het gebied van financiën geen be- | |
[pagina 40]
| |
kwaamheid of inzicht heeft om iets te arrangeren. God weet hoe kort hij er nog is, en zou hij bezwijken in een afmatting van geest die mijn schrijven hem op het lijf zou kunnen gooien, hoe zouden we daardoor geschokt zijn! - Broer Elter heeft echter gelijk, en ik sta er ver van zijn gedrag of beschouwing van de zaak af te keuren, of meer van hem te vorderen.Ga naar eind39 Hij doet meer dan ooit te verlangen of te begeren zou zijn, en jouw belang en dat van de kinderen heb ik hem ook op het hart gedrukt. Maar hoe dan ook, ik kan vanhier af geen oog op het werk houden en geen regelingen voorschrijven. Zelfs kan ik niet inzien waarom er zulke grote opofferingen geëist worden als waarvan jij me schrijft (of het nu wanbegrip is, of vooroordeel, of beter inzicht in dat wat ikzelf best begrijpen kan, terwijl het voor anderen volstrekt duister en ondoorzichtig moet zijn). Maar, zoals gezegd, ik moet me daar niet in steken, maar de redding van de zaak helemaal aan jou en onze familie overlaten, wat ik in alle berusting en liefde doe. Loopt alles beter af dan men zich bij jou voorstelt, des te beter, en dan is alles in orde. Maar men moet jou en de kinderen niet arm maken door te haastige onderhandelingen, die te ver zouden gaan. Uit Hamburg schrijf ik je nader en, hoop ik, tot jouw en mijn genoegen. - Je pakje heb ik niet gekregen. Heb je dit misschien met een veerman of beurtschip gestuurd? Vaarwel mijn dierbare! mijn hoofd tolt en ik moet de pen neerleggen. Omhels onze kinderen en ontvang mijn groet, mijn hart, in deze brief! Vaarwel!
Groningen 25 april 1795.
p.s. Ik heb je geschreven en herhaal het, dat ik je de handen in alles vrij laat, maar als je mijn boeken verkoopt, houd er dan die uit die over talen handelen. Dit is mij toch wel het voornaamste. En ik trek (moet het zo zijn) mijn hart van de goederen af. Vaarwel. [...] |
|