Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Ingetogenheid aant.Dat we ten minste beminnen, indien we niet mogen genieten!
Andren genieten? - Welaan: 'k draag hun geen afgunst, geen nijd.
Vruchtloos verteren ze in kwelling, die 't heil van een ander benijden,
Venus vergunt het genot, wie zij begunstigen wil.
Andren verkleven aan 't purper van knijpende, zuigende lipjes;
leppen het tederste zoet uit een bekoorlijke mond:
scheppen de brandendste kusjes van blozende, gloeiende wangen,
tergen het zwoegend albast van een aanbidlijke borst:
blijven op 't dons, door de wellust, aan poezele tedere leden
samengeschakeld, geklemd, boezem op boezem gedrukt:
daar de begeerlijkste weelde, bij 't suizende lippengemurmel,
't lichaam naar 't kittlen der smart' slingert, en buigt, en verwringt:
zinken in koesterende armen, bij 't plukken der maagdlijke rozen;
ploegen de lieflijke beemd, d' akker, aan Cypris gewijd:
vellen de drillende thyrs in de bloeiende hof van Kupido:
drinken het vuur met het oog, boezem, en lendenen, in:
zweten een vruchtbare dauw op Venus wellustige gaarden:
zwijmen, van oogleên en ziel even vermoeid en vermast:
deze, en nog andre, nog meer, nog onuitspreekbrer genuchten,
zijn aan de zulken vergund, wie Cytheréa bemint!
Minder gelukkig dan zij, o genieten wij 't ijdel genoegen
van ene onvruchtbare minn', zo ons 't genot is verboôn.
1781
|
|