Het leven en eenige uitgelezen gedichten
(1868)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijReeds had Jeronimo de Vries in de Vaderlandsche Letteroefeningen 1805 op ‘de stoutheid en bevalligheid, verhevenheid van denkbeelden en gemakkelijkheid van dichttrant’ van Bilderdijk gewezen, en er bij zijne lezers op aangedrongen den dichter aan eene onzer hoogescholen te beroepen. Na eene drukke briefwisseling tusschen de Vries en den balling, begaf de laatste zich in het voorjaar van 1806 aan boord van het tjalkschip ‘De Hoop.’ Zijne lier rustte niet; dan eens zong hij: Zoo zal ik dan na zoo veel jaren
Mijn dierbaar Vaderland herzien,
Na zoo veel schrikbre doodsgevaren,
Na zoo veel prangend zielsbezwaren,
Mijn Holland weêr in de armen vliênGa naar voetnoot1)!
| |
[pagina 115]
| |
of bij een vliegenden storm op zee: Gy, (o God!) steeds mijn toevlucht in 't verdriet,
Gy zijt het nog op deze vloedenGa naar voetnoot1).
of bij het inzeilen der Hollandsche zeeplas, toen hem een vaderlandsch ontbijt werd voorgezet: Dank Hemel! 'k Heb dan voor mijn dood
Toch nog een Vaderlandsch stuk brood
Op Hollands zeeplas mogen smaken!
De tranen rollen langs mijn kaken;
Maar wat mijn hart daarby gevoelt,
Wordt door geen tranen afgespoeld.
ô God! hoe smaakt, na zoo veel leed,
Hoe smaakt die Vaderlandsche beet!
Dat voedzaam brood, vervuld met zegen!
Zoo, dunkt my, stort de zomerregen
Op de uitgedorde drooge plant,
Op 't van den gloed gespleten landGa naar voetnoot1)!
en toen hij Hollands grond betrad: | |
Aan den Hollandschen wal.'k Heb dan met mijn strammen voet,
Eindlijk uit d' onstuimen vloed,
Hollands vasten wal betreden!
'k Heb mijn kromgesloofde leden
Op zijn bodem uitgestrekt;
'k Heb hem met mijn lijf bedekt;
'k Heb hem met mijn arm omvademd;
'k Heb zijn lucht weêr ingeademd;
'k Heb zijn hemel weêr gezien,
God geprezen op mijn kniên,
| |
[pagina 116]
| |
Al de doorgestane smarte
Weggebannen uit mijn harte,
En het graf van mijn geslacht,
Dit mijn rif te rug gebracht! -
'k Heb dit, en, genadig God!
Hier voleinde ik thans mijn lot!
Laat, na zooveel jarig sterven,
My dat einde thans verwerven!
Dit, ô God, is al mijn hoop
Na zoo wreed een levensloop!
|