Het leven en eenige uitgelezen gedichten(1868)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende En [pagina 110] [p. 110] Afscheid aan het vaderland. Ja, 'k wenschte u weêr te zien, mijn Vaderland, mijn leven, My dierbrer op deze aard, dan bloed en dierbaar kroost! Ik wenschte in uwen schoot den laatsten snik te geven; Maar (de Almacht wilde 't zoo) ik moet als balling sneven; Mijn boezem ijst van 't lot; maar is dat lot getroost. 'k Heb alles u gewijd op 't voetspoor van mijn Vaderen; Mijn hart verwijt zich niets; 'k stond alles voor u af. Mijn zucht was meer dan Aardsch, in spijt van uw versmaderen! De plicht, de teedre plicht ontstak haar in mijne aderen; De plicht verdooft haar thands, maar in 't ontijdig graf. Vaar echter, ô vaar wel! Vergeet een' Nederlander Die 't waarlijk was en stierf, en uwer nooit vergat. En, hoe de Hemel ooit Europaas lot verander', Smaak al die zaligheên van welvaart met elkander, Die ge in verblindheid zocht, en met de voeten tradt! Mijne asch vraagt van uw hand geen bloemen, vraagt geen tranen. Ik schonk ze u beiden; ik, en vraag mijn gift niet weêr. Kweek Dichtren, die zich-zelv' een hooger eerspoor banen! Kweek Burgren, even braaf, voor Raad en Legervanen! Zie daar het gene ik nog, met veegen mond, begeer! Breekt, banden, breekt dan nu, hoe naauw, hoe hecht geklonken! Hier laat ik 't dierbaar bloed van heel een Voorgeslacht! Hier zes paar eeuwen roems die steeds heeft uitgeblonken, Met Oudren erf en goed in ijzren nacht verzonken! Geniet de vrucht daar van: mijn plichten zijn volbracht! Vorige Volgende