en de onderstelling dat zy niet ten eenenmaal onwelkom zouden zijn, doet ze thands openbaar mededeelen. Bedriegt my en die mijner byzondere Betrekkingen welke my daartoe aanspoorden, dit uitzicht, men stelle 't, aan de eene zijde, onder de zwakheden des hoogen ouderdoms, en wijte 't aan den anderen kant de toegevendheid eener Vriendschap, die zich met die zwakheden uit hartelijkheid eenigermate (en als ware 't) veréénzelvigt. Vindt men thands uit dit boekdeeltjen niets of zeer weinig te leeren, ik zal er my voor mijn Vaderland en den staat zijner Letterkunde, oprecht in verheugen, en het is met het beste hart ter wareld, dat ik mijnen Lezeren (zoo ik die heb) met den Lierdichter toeroepe:
- Si quid novisti rectius istis,
Candidus imperti; si non, his utere mecum.
BILDERDIJK
Te Haarlem,
in Slachtmaand 1828.