Galante dichtluimen(1780)–Willem Bilderdijk, Hendrik Riemsnijder– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] De uitspoorige droefheid. Een Vertelsel. Sophroon zag zijne Vrouw, zijn' lieve jonge Vrouw Op 't veege ziekbed bitter lijden; Hij zag haar met den dood, doch reeds bezwijmend, strijden, Dien laatsten vijand, die noch jeugd ontziet noch trouw. Haar leven liep ten einde. Ach! door wat smart, wat rouw, Voelt de arme man zijn zuchtend hart doorsnijden, Nu alle hoop verdwijnt in 't naaderend gevaar! [pagina 29] [p. 29] Door smart bedwelmt, door wanhoop fel bestreeden, Rigt hij al mijm'rend zijne treeden Naar een vertrek, van 't droef tooneel verwijdert; daar Word hij gevallig juist de Kamenier gewaar, Een levendig Bruinetje, in 't prilste van haar' jaaren; Doch wien de naare staat van haar' Mevrouw, zoo 't scheen, Thans zoo veel bittre smart kon baaren, Dat ze ook als smolt in droef geween. ‘Och zijt gij hier, Babet? ik zie gij zijt bewoogen Zoo wel als ik; wilt dus gedoogen, [pagina 30] [p. 30] Dat in uw schoot mijn hart zijn teêrste zuchten loost! Gij zijt gevoelig, kom, verkwik mij met uw' troost!’ Dit zeggend', zet Sophroon zig bij Babetje neder. De droefheid maakt de harten teder. Hij zucht; Babet zucht ook. - Zij zien elkander aan - Hij drukt haar hand, zij drukt de zijne weder. Doch beiden zijn te sterk, te teder aangedaan, Dan dat een bloot gesprek de aandoening hunner zinnen Kan doen bedaaren, of verwinnen. Neen, woorden kunnen, als het hart spreekt, niet bestaan. [pagina 31] [p. 31] 't Gevoel nam ras de plaats van 't spreeken. Sophroon, Babet, nu in elkanders arm bezweeken, Beproefden dàt gevoel, 't welk best de smart verpoost. Maar naauwlijks nog begon de werking deezer troost, Naauw' was nog de eerste zucht geloost, Of, op het onverwagtst, laat een der naaste vrinden Zig bij deez' twee bedrukten vinden, En ziet hunn' bezigheid. - - Hoe! Hemel! (riep hij:) hoe! Is 't waarheid, of is 't schijn? bedriegen mij mijne oogen! - - - [pagina 32] [p. 32] ‘Ach!’ (riep Sophroon:) ‘de smart houd mij zoo sterk bewoogen, ‘Dat ik, verbijsterd en ontroert, niet weet wat 'k doe!’ Vorige Volgende