| |
Bijlage J (bij Inleiding, pp. VIII-XVII, XXVI, en XXXIX-LV).
Uittreksels uit de briefwisseling, en andere stukken, van Ten Brummeler Andriesse, de Burckhardts, A. de Jager, Klinkert, de Tydemans, Jer. de Vries Jer. zn., Wap, Willekes, betreffende Bilderdijk's schriftelijke nalatenschap en aanverwante dingen.
| |
a. Mr. J. Willekes aan Dr. J.J.F. Wap (mss. Bild.-Museum, verz.-Wap).
4-1-'32
Met Da Costa en Carbasius (die als voogd van Lodewijk Capadose vervangt) heeft Willekes gesproken over een biographie van Bilderdijk. Wie moet deze schrijven? De
| |
| |
Clercq vond men goed. Of Jeronimo de Vries, die nog beter met B. bekend is, en hem particuliere diensten heeft bewezen. Maar ‘geen verzoek qualitate qua en wegens de familie’, om den schijn van monopolie of contrôle over de biographie te vermijden. ‘Da Costa scheen in 't denkbeeld te zijn, om ieder die maar wilde, te laten wurmen.’
‘Er zijn nog familieaangelegenheden te vereffenen, eer men tot de inventarisatie kan overgaan; dan eerst zullen de manuscripten voor den dag komen, alles zal accuraat gecatalogiseerd worden, zoodat er niets word verduisterd.’
18-3-'32
‘Eindelijk heeft... de inventarisatie plaats gehad.’ ...‘Ik heb onder mij genomen een manuscript van U en alle Uwe aan den Digter geschreven brieven, gelieve mij te melden, hoe gij verlangt, dat ik U dezelve doe toekomen.’ ...‘De papieren lagen zeer door elkander, hier wat en daar wat...’ ‘Mevrouw Burckhardt verlangde bij het doorloopen der papieren haren zwagerGa naar eindnoot1) Tydeman te hebben, die is dan ook uit Leyden gekomen. Voor Lodewijk verlangde ik te hebben de Heeren De Vries en I. van Walré, of een van beiden. Lodewijk, niettegenstaande het aandringen daarop dat Mevrouw B. en ik deden, vooral om den heer De Vries te nemen, wilde niet van hem gediend, maar verlangde dat de heer da Costa tegenwoordig zoude zijn. - aan dat zijn verlangen moest worden toegegeven, men konde hem wel niet iemand obtrudeeren.’
‘De posthuma zijn gevonden. Sommige... heb ik er door gehaalt die zullen gedrukt worden. de anderen... niet. men wilde die vernietigen. ik heb met Ridderlijke moet gekampt, en zij zullen in wezen blijven, maar niet gedrukt worden. Schrijven wil ik U niet over die Stukjes, maar zijt gerust, als wij ons spreken, zeg ik U er meer van, gij zult tevreden zijn, de Eeuwige vernietiging derzelve heb ik voorgekomen, een paar weeldrige, in mijn oogen niet smeerige, waren gescheurd door da Costa eer ik de vernielende hand van den waarlijk anders goede en welmeenende da Costa konde grijpen. de Stukjes wilde ik nog uit de Mand zoeken, te vergeefs!’
- Met Jeronimo de Vries heeft Willekes particulier gesproken over de biographie. ‘Deeze zal niet zwijgen, daar zal dus nog wel wat goeds komen.’
4-4-'32
‘Mevrouw Bilderdijk’ [lees: Burckhardt] is ‘bij de Inventaris als Bewaarster aangesteld en dus verantwoordelijk.’
10-4-'32
‘De Heer Tydeman heeft qualiteit omtrent het Literaire werk, een speciale procuratie is door den heer Burckhardt op ZijnEd. ad hoc getekend.’
7-5-'32
Willekes vreest dat zijn mandaat in den boedel-Bilderdijk zal eindigen en dat Docter Burckhardt een ander zal menen te moeten aanstellen, als gevolg van éclat tussen de echtgenoten en mogelijke stappen tot echtscheiding.
7-8-'32
Mevrouw Burckhardt-Bilderdijk overleden. Prof. Tydeman is executeur in den boedel.
20-10-'32
Willekes is voogd geworden over de kleinkinderen van Bilderdijk. Hij is op instantie van Tydeman vier dagen naar Goedereede geweest, om te inventariseren.
| |
b. Verz.-Ten Br. Andriesse Hs. B. 11 4; in Bild.-Museum, Amsterdam. Zie voor annotatie: pp. 298-302.
Nagelaten papieren van Mr W. Bilderdijk zoo als zij na de uitgave der bundels bij Immerzeel zich nog bevinden in 1835.Ga naar eindnoot1)
1e. |
Een klein aantal onuitgegeven verzen naauwlijks tot een zeer kleinen bundel toereikend welligt beter met nog eenig proza tot een laatste nalezing te verzamelen of wel aan een boekverkooper die het kopijregt bezit van andere Bsche bundels, overtedoen tot verrijking van een tweeden druk. -Ga naar eindnoot2) |
2e. |
Eenige familiepapieren voor niemand buiten de familie van waarde [:] généalogie, wapenteekeningen enz.Ga naar eindnoot3) |
| |
| |
3e. |
Brieven, memorien, papieren, betrekkelijk B. leven vóór zijne uitzetting [,] in Brunswijk, in Holland onder Koning Lodewijk Napoleon enz.Ga naar eindnoot4) |
4e. |
Papieren rakende het auditeurschap - Militair. -Ga naar eindnoot5) |
5e. |
Octavo blaadjes met de aanteekening over dezelve. -Ga naar eindnoot6) |
6e. |
Vocabularium Teutonicum.Ga naar eindnoot7) |
7e. |
Taalkundige lessen. -Ga naar eindnoot8) |
7e. |
Wapenkundig vocabularium.Ga naar eindnoot9) |
8e. |
De preeken van Hermes.Ga naar eindnoot10) |
9e. |
Onderscheidene papieren en opstellen, waaruit desnoods nog een bundeltje mengelingen kan vergaderd worden; misschien mits ter dege uitgezocht. -Ga naar eindnoot11) |
10e. |
De stukken die in het Institut gediend hebben. Portefeuille F.Ga naar eindnoot12) |
11e. |
Geleerde correspondentie van Gimm [,] Pnigens enz.Ga naar eindnoot13) |
12e. |
De stukken betreffende de uitzetting in 1795. -Ga naar eindnoot14) |
13e. |
Eigenhandige brieven (of copien van brieven) van B. aan Feith, F. de Lanoij, Uilenbroek enz. (voor Messcherts plan niet onbelangrijk).Ga naar eindnoot15) |
14e. |
Een anonijme brief van Bilderdijks hand aan het Gouvernement in 1815. -Ga naar eindnoot16) |
15e. |
Het Latijnsche Juridique en philologische (thans bij H.W.T.).Ga naar eindnoot17) |
16e. |
Eenige niet geschrevene copijen van reeds uitgegevene verzen of opstellen met B. eigen hand.Ga naar eindnoot18) |
17e. |
Een aantal kladden van B. hand (tot verbranding).Ga naar eindnoot19) |
18e. |
Onderscheidene verzen die voegzaamst om het personele verscheurd werden. -Ga naar eindnoot20) |
19e. |
Eenige portefeuilles met opstellen van eene vreemde hand, als Faber enz.Ga naar eindnoot21) |
20e. |
Correspondentie met de Luc.Ga naar eindnoot22) |
N. 2 |
Uittekeeren aan Lod. Bilderdijk als familie dépôt dus accessibel ook voor Elius Burckhardt etc. |
N. 14. 17. 18 |
te verbranden. - |
N. 19 |
bij reclame weer uittekeeren en zelfs aantebieden.Ga naar eindnoot23) |
|
(familie van fr. de Lanoij is bekend)Ga naar eindnoot24) |
|
Zoo ook de stukken van Hoffmann v. Fallersll (welke deze reclameert). - Voor het overige met de koffers waarin 't meestal isGa naar eindnoot25) biede de Heer Tijdeman f 500 in eens, mits het daarvoor krijgende ter vrije beschikking, doch zich verbindende: |
|
a. |
uit No. 13 den Heer Messchert te laten uitgeven wat hij wil tegen f 10, - de 16 bladz.Ga naar eindnoot26) |
|
b. |
van No. 1.7 bis 8.9 als ik immer er iets van uitgeve den Heer Messchert de voorkeur te geven. -Ga naar eindnoot27) |
|
c. |
te trachten No. 5. 6. 7. 10. 11 (zoo ver 't er vatbaar voor is) goed te plaatsen bij eenige publieke wetenschappelijke inrigting. -Ga naar eindnoot28) |
|
d. |
No. 16 en wat verder geen personeel of wetenschappelijk belang in zich bevat, op auctie te veilen. - |
|
en e. |
Indien er uit dit alles meer dan f 500, - geldsprijs komt,Ga naar eindnoot29)) dat overige met de kinderen te deelen (op den voet als de Heer Tijdeman dit nu reeds vrijwillig doet met de geschied. des Vaderlands). |
Van dit alles te maken een onderhandsch contract in forma, in drie origineelen. -
Wij ondergeteekenden autoriseren Mr. Jan Willem Willekes,Ga naar eindnoot30) voor ons, om op de nevenstaande bepalingen over de nog overgeblevene papieren uit den boedel wijlen Mr. Willem Bilderdijk, voor zoo verre ons aangaat, te beschikken. -
Ouddorp den 4. Junij 1835
w.g. W.E. BurckhardtGa naar eindnoot31)
C.W. BurckhardtGa naar eindnoot32)
| |
c. Bastiaan Klinkert, Prof. H.W. Tydeman en Ds H.W.T. Tydeman H.W. zn aan Dr. A. de Jager (mss. Mij. Ltk. cod. 1621). Zie voor annotatie: p. 302.
Tydeman aan De Jager, 8-2-'50
T. dankt voor De J.'s Bijdrage tot de lijst van B.'s werken [Alg. Letterl. Maandschr. 1850] en belooft een Nalezing te zullen geven, en daarover De J. vooraf te raadplegen. Hij zendt hem een afdruk van een ‘opstelletje’ van B. dat hij aan den Heer Outhuys geschonken heeft, ‘op diens aandrang (?) en voor zijn Album’.Ga naar eindnoot1)
| |
| |
| |
Klinkert aan De Jager, 27-12-'52
‘Pan te Assen meldt mij dat papa Tydeman nu druk bezig is met het Alg. Register van het 13e deel van de Geschiedenis des Vaderlands, maar hij laat er ongelukkig op volgen: “maar de goede man heeft 101 andere zaken tevens aan de hand”.’ 't Verscheen inderdaad in 1853.
| |
Id. 24-9-'53
‘Of prof. Tydeman na de voltooiing van de Geschiedenis genegen zal zijn, van al het vroeger beloofde iets nader te leveren, blijft tot heden toe raadselachtig. Misschien dat Dr. Wap er in slaagt, om hem uit zijn lang ingewilligd dutje te wekken, in de AstreaGa naar eindnoot2) heeft hij hem dezer dagen nog al met klem herinnerd, dat er nog zoo iets aan de debet zij open stond; of de welgemeende wenk iets zal uitwerken, moet de tijd leeren.’
| |
Id. 3-8-'54
K. heeft drie weken geleden onverwachts bezoek gekregen van T. Hij bleef ‘3 volle uren... al mijn schatten gadeslaan’. Weinige dagen later ontving K. een ‘allervleiendste(n) brief’: nu heeft de lust hem weer bekropen de handen eens weer aan 't werk te slaan. Zie daar - hoe ongelooflijk het schijnen moge - zie daar pandora's doos ontsloten en wat meer is, reeds een gedeelte van den inhoud aan mij ter inspectie toegezonden, met bijvoeging: ‘Zie dit alles eens door op uw gemak en rapporteer de bevinding... Na terugkeer [van een reis naar Gelderland] zal ik al het overige laten zien en dan moeten wij den rommel eens terdege schiften...’ - ‘Ons lijstje [K. bedoelt zijn Lijst der Werken van B., met een Voorberigt van De Jager gegeven tot een bijvoegsel bij De Navorscher van 1853] is een krachtig purgeermiddeltje, niet waar?’ -
Uit een drietal brr. van K. aan T., van 9, 11 en 15 Sept. d.a.v., blijkt dat K. vergeefs getracht heeft, T. te bewegen, hem een pakje mss. (‘uitbroeisels van een Kwade luim’, die Kl. beslist niet gepubliceerd wenst te zien ‘daar de openbaarmaking dat Achtbaar en zoo vaak belasterd Hoofd opnieuw aan een hagelbui van invectiven zou blootstellen’) ‘zooals het reilt en zeilt’ voor f 100, - te verkopen. -Ga naar eindnoot3)
| |
Tydeman aan De Jager, 15-6-'58
...‘Allerlei successive hinderpalen hebben mij tot dusver opgehouden - maar dit verwijl is geene zorgeloosheid, integendeel een dagelijksche wroeging en een kanker aan mijn overigens kalm levensgeluk. Ook hierover, zoo ge wilt, breeder mondeling. Doch ik hoop nog (,) en dit keer een beredeneerde (,) lijst op te maken en uit te geven van wat ik nog van Bilderdijk in Hss. [? onleesbaar] en al of niet uitgeefbaar heb. Jammer dat Mr. Pan zoo ver afwoont en dat Da Costa zoo hatelijk is en zelfs zich niet verwaardigd heeft mij te vragen naar de onuitgegeven versjes die hij zelf vroeger en qualité aan mij verkocht heeft. ...deze hebben mij nog in korte, doch aangename betrekking gebracht met den braven Klinkert.’
| |
Tydeman aan De Jager, 26-2-'60
Hij heeft zijn ‘Bijdragen in de Bilderdijksche litteratuur’ in de Letterbode van 1852 (nos. 5 en 16) niet vervolgd, toen hij ‘de mededeelingen uit Southey's Gedenkschriften in één Fransch en drie Hollandsche Tijdschriften bijna tegelijk geplunderd... zag...’. De reden, waarom hij tot nog toe geen gehoor gaf aan de ‘vriendelijke aanmaning, toch wat meer te laten slippen van hetgeen ik van B. wist of had’ is o.a. ‘dat Da Costa toen reeds over B. aan het woelen was’ en ‘daarbij zich aanstelde als of ik, wien hij zelf vele door B. nagelaten papieren voor een handvol gelds ten voordeele van B.'s nablijvenden, verkocht had, geheel niet bestond. Ik was dus besloten hem met zijn eigen munt te betalen, en te zijnen opzichte even zoo te doen. Nu ga ik eersdaags zijn Leven van B. met de pen in de hand doorloopen en dan uitpluizen wat ik van B. meer of beter weet dan D.C. en wat nog bruikbaar uit de nog onder mij berustende papieren, te halen is, zoo wel voor Letteren en Wetenschap als, ofschoon daarvoor onbruikbaar, geldswaardig voor zijn zoon en zijn kleindochter, N.B. mijn Oomzegster.Ga naar eindnoot4) Doch verg mij niet hierover te schrijven; ik heb reeds sedert jaren mij ten regel moeten stellen geene interpellatiën aangaande B. te beantwoorden. Voorts ben ik ondanks mijn lang stilzwijgen dat ik nu hoop dat Gij mij vergeven zult, met achting en vriendschap,’ enz.
| |
| |
| |
Idem, 27-2-'61
‘Dr. Wap had mij voorgesteld om wat Gij en hij en ik nopens B. hadden, gezamentlijk in het licht te geven, doch mijn voortdurende ongesteldheid verhindert mij uit te zoeken en te redigeeren, wat ik jaren geleden voor eene goede som gelds van wijlen Mr. Da Costa namens de erfgenamen B. had overgenomen. Ook had m.i. Dr. Wap hierbij meestal zichzelven in 't oog: want hij had mij niet stellig uit uw naam den voorslag gedaan, en is zijnentwege nog niet te voorschijn gekomen, doch ik wenschte wel en meen dit aan hem, of aan U gemeld te hebben, dat al de lofaanteekeningenGa naar eindnoot5) die Gij en ik en hij en Mr. Pan en Mr. Bodel [Nijenhuis] en misschien anderen in de Letterbode of Gids en Letteroefeningen verstrooid aangaande B. en zijne Geschriften in het licht hebben gezonden, tot één bundel verzameld, uit te geven [lees: uitgegeven werden] en ik wenschte dit op nieuws aan uwe aandacht te bevelen; het zou naar mij dunkt aan de bezitters der uitgave van B.'s werken door Da Costa een aangenaam geschenk zijn, en den uitgever en den verzamelaar een tamelijk voordeel kunnen aanbrengen, en het z.g. recht van Copy hier tegen niet ingeroepen kunnen worden...’
| |
Ds H.W.T. Tydeman H.W. zn (pred. te Roosendaal) aan De Jager, 22-7-'64
Van zijn broeder te AmsterdamGa naar eindnoot6) weet hij dat ‘de familiepapieren van Bilderdijk nog bij het leven mijns Vaders aan zijne kleinkinderenGa naar eindnoot7) te Hoorn (Mevrouw Ds Ten Brummeler Andriesse-geb. Burckhardt) zijn gezonden’ en ‘dat Dr. Schotel te Leiden zich heeft belast met de sorteering en schifting van een menigte octavoblaadjes van B., waarvan hetgeen hem verkoopbaar toeschijnt, in afzonderlijke koopjes publiek zal gepresenteerd worden’.Ga naar eindnoot8)
| |
Idem, 13-5-'72
De papieren van B. zijn nog in Hoorn. ‘Misschien zoudt Gij bij hem [Ds Ten Br. Andr.] nog iets der uitgave waardig kunnen ontdekken.’
| |
d. Dr. J.J.F. Wap aan Dr. A. de Jager (mss. Mij. Ltk. cod. 1621). Zie voor annotatie: p. 302 v.
27 Sept. '60
...Prof. Tydeman schreef mij over B. en zijne BilderdijkiadeGa naar eindnoot1) heel wat (14 Sept. '60); doch dit alles blijve tot een nader onderhoud bewaard...
| |
16 Oct. '60
N.S. [Naschrift]. Kruseman te Haarlem wil wel een boekdeel ‘Bilderdijkiana’ uitgeven, maar dan alles, voor goed, bij elkaar. Hebt gij nu ook nog wat daar bij te voegen, of het verspreide te verzamelen, dan konden wij zamen met Prof. Tydeman, wien ik dat óók zoo vroeg, een knap Deel in de wereld brengen; pour la clôture definitive et sans relâche, zoo als de toneelwereld een en ander uitdrukt. Wat zegt Gij daarvan?
Antwoord van Tydeman, 2 Nov. '60, in coll.-Wap, Bild.-Mus.: ‘Iets van mij daar aan toe te voegen, gaat niet.’ Wil een ‘nieuwe bijdrage’ geven. ‘Uwe collectie is... waarlijk op zichzelve rijk genoeg.’ Nog in lange niet een clôture definitive.
| |
11 Jan. '61
Dankt voor overdruk ‘Vijf brieven van B.’ [Vad. Letteroeff. 1861]. ‘Zal Prof. Tydeman Uw goed voorbeeld nu weldra volgen? Ik geloof het niet. Van Beers zou zeggen: ‘Hij is zóó oud, zóó blind!’
| |
3 April '64
...De Bilderdijkiana, indertijd door Immerzeel (den Schilder)Ga naar eindnoot2) te koop aangeboden, en zeker, zéér merkwaardig, zijn, zoo ik hoor, door Dr. Van Vloten aangekocht. Wat zal die er mee doen? Ik vrees, niet veel goeds. -
...Indien ik een uitgever wist te vinden, die mij, tegen billijk Honorarium, een Boek over Bilderdijk wilde laten schrijven, dan zou ik van-zelf tot het werk geleid worden.
...De Heer SchinkelGa naar eindnoot3) verzamelt graag, en sterk, maar wil geen geld besteden; Prof. Tydeman, die veel had van B., wilde evenwel niets ervan afstaan, tenzij tegen honorarium, anders gezegd kontant geld. En, in de daad, hij had gelijk. Immers korte dagen nadat ik aan Mr. M.C. van HallGa naar eindnoot4) eenige autographen van belang ten geschenke had gegeven,
| |
| |
werden ze publiek aan de meestbiedenden verkocht. Aan Tollens heb ik ook veel dienst bewezen voor zijne Bilderdijkiade, maar genoegen heb ik er niet van gekend, zoo min als van mijne bijdrage tot de Klinkertsche Collectie etc. etc. etc. - ...
| |
30 Dec. '64
...De Schinkeliade is de weg van alle vleesch gegaan. Zijn collecties, ook door vriendenhand onbaatzuchtig gesteund, uitgebreid, ja, gecompleteerd, vloeyen nu, in geld versmolten, in de zakken van een onbeduidend lidje van de 2e Kamer, die terstond de rijke erfnicht heeft weten op te vrijen en te fuiken, door geestelijke hulp.Ga naar eindnoot5) Ik had altijd gedacht dat Schinkel liberaler zou gehandeld, en een Kabinet gesticht hebben, à la Meerman's Westreenianum, of ten minste, een goed deel zou vermaakt hebben aan de Leydsche Mij., of de Akademie, te Amsterdam. Doch de een bedriegt in zijn leven de verwachting, en de ander in zijn dood.
| |
2 Febr. '66
W. zal zijn Bilderdijkiana ‘uitgeven, in een leesbaar geheel’.
| |
15 Febr. '66
Hij zal zijn boek, voor de uitgave, aan De Jager laten lezen.
| |
12 Dec. '66
...de voorraad [aanteekeningen] is zeer groot en voor mijn oogmerk nagenoeg voldoende geworden, om in Jan. '67 de hand te gaan slaan aan eene regelmatige Uitgave... zonder dat ik evenwel nog regt weet, in welken vorm ik ze gieten zal, of, zooals Gij gedaan hebt, in hoofdstuksgewijze Bijdragen, of wel als een afzonderlijk Stuk.
| |
18 Oct. '70
Zijn enige zoon vertrekt, gehuwd, als ingenieur naar Indië. ‘Gedurende hun togt heb ik eene afleidingsbezigheid voor den winter beraamd, n.l., de lang beloofde redactie mijner bilderdijkiana, waarvan dan ook de uitgave in Van Vloten's Levensbode geregeld is.’Ga naar eindnoot6)
| |
29 Maart '71 [laatste brief in de verzameling]
‘Ook in Haarlem wensch ik zijn [B.'s] sterfhuis te merken met een gedenksteen, aan de groote Markt. Daartoe ligt al het noodige gereed, en er is slechts een retour uitstapje naar het Spaam noodig, om geheel die zaak te regelen met de bemiddelde Eigenaar van de woning, die er zeer op gesteld is.Ga naar eindnoot7) Bij diezelfde gelegenheid (in Sept. b.v., op 's Dichters geboortedag, zou de plegtige Acte voltrokken kunnen worden, 40 jaar na zijnen dood. Doet Gij mee? Zeker, Ja!) bij diezelfde gelegenheid kon dan ook mijn laatste Bijdrage te dezer zake verschijnen, in afzonderlijken druk.’
| |
e. Ds J.C. ten Brummeler Andriesse aan Dr. Joh. van Vloten (mss. Mij. Ltk cod. 1918; uit de nalatenschap van Albert Verwey).Ga naar eindnoot1) Zie voor annotatie: pp. 303-306.
Hoorn, 2 October 1872
Waarde Heer en Vriend!
Met mijn dank voor de mededeeling dat de firma Brill het aanbod der uitgaaf bereidvaardig aangenomen heeft, haast ik mij U te berichten dat het portret van K.R. Bilderd.-Woesthoven, morgen (Donderdag e.k.) per zeeboot aan het adres van Uw neef te AmsterdamGa naar eindnoot2) door mij verzonden wordt. - Met veel genoegen vernam ik dat van wat het licht zal zien vooraf ook aan mij een proef zal gezonden worden om mijne aan- of opmerkingen U te kunnen mededeelen. Zeer goed weet ik dat gij die niet behoeft, omdat het werk aan Uwe zorg alleen uitnemend toevertrouwd is, maar toch zult gij het U verklaren kunnen, en billijken, naar ik meen, wanneer ik nogmaals mijn wensch en dringend verlangen voor U uitspreek om aan de uitgaaf der briefwisseling zulk een aandeel te hebben, dat ik tegenover de mijnen en anderen over mijne houding in dezen mij niet te schamen heb.Ga naar eindnoot3) - Omdat ook gij dit wilt, mag ik rond en eerlijk U zeggen wat ik bedoel, en schuilt er eenige ijdelheid onder, waarvan ik mij evenwel met bewust ben, vergeet 't mij dan s.v.p. - Gelijk ik U mededeelde, werd de schriftelijke nalatenschapGa naar eindnoot4) van Bild. door Prof. Tydeman bestemd om na zijn overlijden aan de kleinkinderen van B. uit het eerste huwelijk, ten geschenke gegeven te worden. Zoo werd die nalatenschap het eigendom van mijne vrouw en hare zuster,Ga naar eindnoot5) en na het overlijden van dezen het eigendom van
| |
| |
mij en van mijne kinderen. - Nu meen ik dat op mij de taak of verplichting rust bij de uitgaaf der briefwisseling in een voorreden of inleiding aan het publiek daarvan kennis te geven, opdat men weten moge hoe ik in het bezit dezer briefwisseling gekomen ben. Voorts zou daarbij opgenomen kunnen worden waarom eerst nu die brieven uitgegeven worden, - (de kleinkinderen van B. zijn overleden)Ga naar eindnoot6) - Omtrent het doel der uitgaaf zou kunnen gezegd worden dat daarmee beoogd wordt licht te verspreiden over wat inzake B. eerste huwelijk nog altijd duister is, teneinde daardoor hem beter, geheel te leeren kennen gelijk hij was, - den grooten dichter zal 't niet schaden, en de waarheid zal erbij winnen. Maar, en waarom 't mij tevens te doen is, ik wensch daarbij vooral ook dit te doen uitkomen, dat het publiek de mededeeling dezer brieven voornamelijk aan U te danken heeft, aan Uwe groote bereidvaardigheid om mij daartoe behulpzaam te zijn, omdat gij de zorg voor de uitgaaf genoegzaam geheel op U genomen hebt...
| |
Hoorn, 23 October 1872
Waarde Heer en Vriend!
...Ik stel mij voor, dat wanneer de handschriften van de pers terugkomen, zij er niet op verbeterd zullen zijn, maar wellicht wil men ze zooveel mogelijk ontzien, dat mij zeer verblijden zou. - ...Het moet dunkt mij voor U nogal vervelend wezen dat terwijl het handschrift zoo duidelijk is, de proefbladen toch zoo vol fouten zijn. - Ontvang mijn hartelijken dank voor de toezending van Uw W.B. op St. Annendag bekeken,Ga naar eindnoot7) en voor Uw aankondiging in den Spectator van 19 dezer. Gelijk gij daar zoo te recht zegt, heeft toch de uitgaaf der aangekondigde brieven geen ander doel dan iets bij te dragen tot een meer volledige zielkundige beschouwing van den grooten dichter, en voorts zal wel niemand met billijkheid het ons ten kwade kunnen duiden dat wij een woord spreken tot rechtvaardiging van Odilde, de kloeke vrouw die den moed had de ijdele trots en aanmatiging van haren door en door zinnelijken, en grilligen aanbidder in het aangezicht te weerstaan. -Ga naar eindnoot8)
Uwe rangschikking in vier afdeelingen, - het voorspel Chloë-Odilde-Mevr. van Heusden-de Jonkvr. van Teisterband - mij dunkt het moet de nieuwsgierigheid prikkelen, en belangstelling wekken bij allen, die op de studie van den mensch en dichter B. prijs-stellen. Aanteekeningen, opmerkingen, toelichtingen tot den tekst enz. moeten gelijk tot heden, spaarzaam zijn en blijven, ook wanneer de brieven volgen uit Brunswijk aan Odilde geschreven, en vooral s.v.p. geen, of zoo weinig mogelijk toelichting bij den brief van 20 van Oogstmaand 1797, waarvan Dr. Wap beweert een afschrift te hebben. -Ga naar eindnoot9) 't Is nu immers genoeg bekend, - niets wordt teruggehouden, waartoe meer? Daarbij komt dat er nog een zoon van B. in leven is, mijn Oom de gepensioneerde Kapitein der infanterie, wien ik niet gaarne meer of minder billijke reden tot ontevredenheid geven zou...Ga naar eindnoot10)
Nu zoo onverholen beweerd wordt dat alles wat B. van zijn grafelijke afkomst en verdere heerlijkheid vertelt, louter in de lucht hangt, nu zal naar ik meen Dr. Wap toch wel te voorschijn moeten komen met de onfeilbaar, en onwrikbaar historische gronden, waarop B. niet slechts pretensiën, maar ook eischen bouwen mocht (Gedenksteenpl. bl. 9)... -Ga naar eindnoot11)
| |
Hoorn, 6 November 1872
Waarde Heer en Vriend!
Herinneren zult gij U wat ik onlangs U schreef omtrent het woord, dat ik wensch toe te voegen aan de briefverzameling, die nu weldra het licht zal zien. Aan het publiek meen ik mededeeling schuldig te zijn hoe ik aan deze schriftelijke nalatenschap van Bilderdijk gekomen ben, en wat mij bewogen heeft brieven uit te geven, die allerminst bestemd waren om publiek gemaakt te worden. Ik zend U daartoe, ingesloten bij dezen, een voorreden tot de briefverzameling, met verzoek Uwe gedachten daarover eens te laten gaan, en Uwe aanmerkingen mij mede te deelen. - Ik heb gezegd dat de brieven loopen tot 1798, - heb de goedheid dit te verbeteren, wanneer ik mij daarin vergis.Ga naar eindnoot12) Het medegedeelde omtrent da Costa, dat hij van deze brieven kennis had kunnen nemen, wat hij met gedaan heeft, rust op een schrijven van Prof. Tydeman aan mij, d.d. 7 April 1860, door tusschenkomst van zijn kleinzoon Mr. W. Terpstra, destijds Officier van Justitie bij de Rechtbank alhier. - Prof. Tydeman was zeer ontevreden door da Costa geheel ter zijde gesteld te zijn bij de uitgave van Bilderdijk's werken, en zijn levensbeschrijving. Wanneer gij verlangen mocht dien brief te lezen, zal ik hem U zenden. - ...
Voorts wil ik U nog vragen of gij U met den volgenden titel voor de briefverzameling
| |
| |
vereenigen kunt ‘Brieven van Mr. W. Bilderdijk, uitgegeven door J.C. ten Brummeler Andriesse, predikant te Hoorn, met een inleiding en aanteekeningen van Dr. J. van Vloten, oud Hoogleeraar.Ga naar voetnoot*)
Zeer verlangend ben ik het portret van Odilde te zien, - bij voorbaat heb ik het reeds welgelijkend genoemd. - Moge het U welgaan met de Uwen, Geloof mij hoogachtend en met groete van mijne zuster, enz.
| |
Hoor, 22 November 1872
Waarde Vriend!
...Dank voor uwe goedkeuring aan mijne voorreden... verleend, en voor de verbeteringen daarin aangebracht, alsmede voor de opgave van den titel, gelijk gij die verlangt; uit nevensgaande zult U ontwaren dat ik het alles overgenomen heb. Wees zoo goed na inzage, en zoo noodig na correctie 't naar Leiden ter perse te zenden, wanneer de tijd daartoe zal gekomen zijn. Moge het debiet beantwoorden aan de moeite, die gij vooral voor dat werk U getroost. Heb de goedheid s.v.p. Uwe aandacht te laten gaan ook over den brief van mijne Vrouws Oom, Prof. Tydeman, mede bij dezen ingesloten; ik kan mij vergissen, maar meen nog altijd recht te hebben om van da Costa's onwil te spreken, van zijn onwil of nalatigheid om de briefverzameling, door zijn tusschenkomst aan Tydeman verkocht, te raadplegen,Ga naar eindnoot13) waardoor hij zou behoed gebleven zijn tegen het onrecht door hem mijne Vrouw's Grootmoeder aangedaan. Wat in den Spectator te lezen staatGa naar eindnoot14) zou mij niet voegen, maar kon en mocht door U gezegd worden, als geheel onpartijdige. - Voorts 't is de waarheid, onverholen en beschamend, maar zonder eenige hatelijkheid meêgedeeld, waardoor elke zaak altijd 't meest wordt gebaat...
Moge 't U welgaan met de Uwen, en geloof mij steeds met hoogachting, enz.
| |
Hoorn, 10 December 1872
Waarde Vriend!
...Van de brieven, die thans zullen uitgegeven worden, mogen de minnebrieven velen, wellicht te veel in aantal zijn, maar rijkelijk wordt dit vergoed door den inhoud der overigen, zoo belangrijk voor de studie van Bilderdijk niet alleen, maar ook voor die van zijne jammerlijk miskende Odilde, met wie wij onwillekeurig diep medelijden hebben. - Ook zij was niet volmaakt, de diep ongelukkige vrouw, maar hoe verklaarbaar tegen over zulk een man, en in zulk omstandigheden. - Voor haar blijven wij achting gevoelen, en goed is het mij, door Uwe hulp daartoe in staat gesteld, een openlijk bewijs daarvan te kunnen geven...
| |
Hoorn, 4 Januari 1873
Amice!
In goede orde heb ik het portret van mijne grootmoeder terugontvangen, en de kleursteendruk daarvan.Ga naar eindnoot15) Wel is dat laatste uitnemend geslaagd, en mag het in vollen nadruk een keurig werk heeten. Ontvang mijn dank voor uwe zorg dat inplaats drie present-exemplaren, er zes door U voor mij aangevraagd zijn, waarvan ik er een aan Wap zenden zal. Zeker zal er wel aan gedacht worden om ook aan de redactie van eenige tijdschriften een exemplaar te zenden, en dan hebben wij ons, zoo ik mij niet vergis, op een kritiek voor te bereiden, die nog al uiteenloopend wezen zal...
Ook ik acht het thans genoegzaam zeker dat als Tydeman in zijn briefGa naar eindnoot16) spreekt van Bild. nagelaten letterkundigen arbeid, hij daarmêe de briefverzameling niet bedoelt. Bilderdijk kon die briefverzameling niet achterlaten, zij was het eigendom van Odilde, die er de vrouw niet naar was om ze hem terug te geven, maar die ze zorgvuldig bewaarde, wellicht om nu en dan hem eens te wijzen op zijn weleer en heden. Waarschijnlijk behoorde die briefverzameling derhalve niet tot Bild. maar tot Odilde's nalatenschap, die na haar overlijden het eigendom werd van hare dochter Louise, mijne Vrouw's moeder. - Het doet mij intusschen genoegen dat blijven kan, wat van Da Costa gezegd is,Ga naar eindnoot17) want het hoofddoel der uitgaaf van de brieven is en blijft toch, de dwaasheid der vergoding van den mensch Bilderdijk, en de onbillijkheid der verguizing van Odilde zoo duidelijk mogelijk te doen uitkomen. -
Geloof mij met groete ook van mijne Zuster, hoogachtend enz.
| |
| |
| |
Hoorn, 15 Januari 1873
Amice!
Aan het slot der brieven aan, en van mijne Schoonmoeder, Louise Bild. schrijft gij (bl. 432 proefdr.) dat zij 7 Aug. '32 te Haarlem overleed, na haar man, doctor Burckhardt, van Katwijk naar Edam, en van daar naar Ouddorp op Goerêe gevolgd te zijn. -
Vergun mij eenigzins nauwkeuriger U dit mêe te deelen. Mijne Schoonmoeder Louise is nimmer te Ouddorp geweest. Ook vertrok Dr. Burckhardt niet van Katwijk naar Edam, maar naar Langeraar bij Alphen, waar hij verscheiden jaren gewoond heeft, waar alle zijne kinderen geboren zijn, en waar hij een drukke praktijk had. - In het belang der kinderen, vooral der oudsten, werd het later, (kort na het overlijden van Odilde) noodig geacht naar elders te gaan,Ga naar eindnoot18) waar goede scholen waren, en eerst toen vertrok mijn schoonvader met vrouw en kinderen naar Edam. De praktijk leverde evenwel te weinig op om daar lang te kunnen blijven, zoodat hij weldra van Edam naar Noordwijk binnen vertrok. Maar ook daar werd niet gevonden wat men zocht, waarop het gaan naar Ouddorp volgde, zeer tegen den zin van mijne schoonmoeder. Gelukkig vond zij eene aanleiding om haar man, en de kinderen derwaarts te laten vertrekken, en dezen niet te volgen. De tijding aangaande ongesteldheid en het spoedig daarop gevolgd sterven van haar Vader B. bracht haar naar Haarlem, waar zij ruim een half jaar bleef, toen ook zij door eene ernstige ziekte daar aangetast werd, en kort daarna overleed. Zij was eene brave vrouw, eene lieve moeder voor hare kinderen, ook mijn Schoonvader, ten
mijnent overleden, was een goed man,Ga naar eindnoot19) en bekwaam geneeskundige, maar het karakter en de opvoeding van man en vrouw liepen zeer uiteen. - Zou het niet goed zijn, dat gedurig verhuizen van mijn Schoonvader maar stilzwijgend voorbij te gaan, en alleen te vermelden, dat zijne vrouw, ten gevolge van den dood haars Vader's, naar Haarlem zich begaf, en dat ook zij ruim een half jaar later daar overleed?...
| |
Hoorn, 15 Februari 1873
Amice!
...Nogmaals heb ik het geheele werkje met oplettendheid gelezen, en ieder die zich daartoe verledigen wil, zal den tijd daaraan besteed ruimschoots vergoed zien van wege zooveel wetenswaardigs te midden van zooveel dwaasheid in dat boekje vervat...
| |
Ds J.C. ten Brummeler Andriesse aan Dr A. de Jager (ms. Mij. Ltk. cod. 1621)
Hoorn, 24 October 1873
WelEdel, Zeer Geleerd Heer!
Vergun mij hartelijken dank U toe te brengen voor het aangaande de menschen Bilderdijk en Da Costa, door U medegedeelde, waar van gij de goedheid hebt gehad mij een presentexemplaar te zenden, uit de tijdspiegel overgedrukt.Ga naar eindnoot20) Door die mededeeling, naar aanleiding der in het licht verschenen brieven van Bilderdijk, uit den tijd van zijn eerste huwelijk, gevoel ik mij zeer aan U verplicht. Immers hebt gij ter sprake gebracht, wat ook bij mij allereerst in aanmerking kwam, of de uitgave dier briefwisseling al dan niet zedelijk zich rechtvaardigen laat. - Het verblijdt mij dat zij uwe goedkeuring wegdragen mag. -
Aan betuigingen, betreffend den strijd, dien het gekost heeft om tot een of ander besluit te komen, hecht ik in den regel niet veel waarde, maar toch kan en mag ik U verzekeren, dat het mij moeite gekost heeft om ten opzichte van deze briefwisseling in het reine te komen, wat daarmêe te doen, haar bewaren, vernietigen, of publiek maken? - Deed ik het laatste, dan dreigde mij het misnoegen eener partij, die tot elken prijs in den grooten dichter ook den uitnemenden mensch, en den immer vromen Christen wil zien. Zwaarder woog het leed, dat ik mij bewust was door de uitgave dezer briefwisseling, een ander' te zullen aandoen, daarbij meer van nabij betrokken, ik bedoel mijn Oom, Lodewijk Bilderdijk, de zoon uit het tweede huwelijk, den nog in leven, gepens. Kapitein der infanterie. Mr. J. Pan, die zijne laatste levensjaren hier doorbracht, wilde dat ik geheel deze briefwisseling vernietigen zou, en Dr. Wap te 's Hage meende, dat ik haar aan de Leidsche maatschappij van letterkunde ten geschenke geven moest. Noch het een, noch het ander voldeed mij, omdat het in strijd was met het doel, waartoe Prof. Tydeman, eigenaar dezer brieven, ze gebruikt zou hebben. Kort voor zijn overlijden schreef hij mij ze te willen gebruiken om het onrecht te herstellen, door da Costa de grootmoeder van mijne Vrouw (zijne nicht),Ga naar eindnoot21) aangedaan. Met groot genoegen vernam ik dat genoemde
| |
| |
Geleerde van dit zijn voornemen ook aan U kennis gegeven heeft, en dat ook dit door U is medegedeeld.Ga naar eindnoot22) - Toen nu, volgens beschikking van Prof. Tydeman, na zijn overlijden, deze brieven het eigendom werden der kleinkinderen van Bilderdijk, uit het eerste huwelijk, waarvan er thans niet één meer in leven is, en mij de vrijheid gegeven was met deze brieven naar goedvinden te handelen, meende ik zedelijk verplicht te zijn, gevolg te geven aan wat Prof. Tydeman met deze brieven zich ten doel stelde, maar waarin hij door den dood verhinderd werd. - Een onrecht te herstellen, de grootmoeder van mijne Vrouw aangedaan, moest zwaarder bij mij wegen, dat hen leed dat ik door de mededeeling dezer brieven mijn Oom Lodewijk zou aandoen. Daarenboven, wat deze brieven onthullen, was toch reeds geen verborgenheid meer, voor een groot deel van elders opgespoord, aan het licht gebracht, en dit, door vrienden en vereerders van Bilderdijk. - Zoo werd dan aan den wensch van velen, om tot eene juister kennis van Bilderdijk's karakter te geraken, door mij voldaan. Ruimschoots, zegt U, en vermoedelijk voor sommigen wel wat te ruim, en meer dan voegzaam is. Maar kon het anders, zonder schade aan de duidelijkheid en onpartijdigheid te doen? Moest ik niet, om den wille der jammerlijk miskende Odilde, veel, zeer veel mededeelen, wat ik liefst, en zoo gaarne zou verzwegen hebben? Ligt het niet in den aard der zaak, dat wanneer men eene briefwisseling uitgeeft, met het bewuste doel, - deze zoo volledig mogelijk zijn moet?Ga naar eindnoot23) Mijne verklaring dat de mededeeling dezer brieven ten doel heeft, een onrecht te herstellen, wordt door U een verontschuldiging genoemd van dien aard, dat de lezer er voorloopig in dient te berustenGa naar eindnoot24) maar - naar ik meen - behoeft wat ik deed, geen verontschuldiging, want
plichtbesef bewoog en drong mij daartoe. - Wie toch vertelt gaarne de zwakheden en gebreken der zijnen, van zijn grootvader, en dan van zulk een man? -
Wil deze opmerkingen mij ten goede houden, gaarne onderwerp ik ze aan Uw beter oordeel, - allerminst bedoelde ik daarmêe iets te zeggen, dat U onaangenaam wezen zou. - Geloof mij met de meeste hoogachting, en met aanbeveling in uwe vriendschap,
WelEdel, Zeer Geleerd Heer!
U WelEd. ZeerGel. DW Dienaar,
J.C. ten Brummeler Andriesse
| |
Uit: De Nederlandsche Spectator van 13 Februari 1875
Hoorn, 9 Februari 1875
Mijnheer de Redacteur!
Vriendelijk verzoek ik u aan de volgende regelen eene kleine ruimte in uw weekblad af te staan.
Toen ik twee jaren gelden Mr. W. Bilderdijk's eerste huwelijk, naar zijne briefwisseling met vrouw en dochter mededeelde, werd van de redenen tot openbaarmaking in de voorrede gewag gemaakt. Daardoor meende ik mijne handeling volkomen te hebben gerechtvaardigd.
Dezer dagen, toen ik het onlangs verschenen werk van dr. Wap: Bilderdijk, eene bijdrage tot zijn leven en werken, in handen kreeg, bleek mij echter schrijvers misnoegen over de bekendmaking dezer briefwisseling, een misnoegen in verdubbelde mate opgewekt, omdat door mij in 1866 en 1867 zulk eene daad strijdig met de piëteit jegens Bilderdijk en de zijnen werd geheeten.Ga naar eindnoot25)
Gaarne wenschte ik van mijn veranderd gevoelen, door dr. Wap zeer juist aangetoond, rekenschap te geven.
Niet het overlijden mijner echtgenoot, maar de publiciteit door anderen gegeven aan vele bijzonderheden uit Bilderdijk's leven, vroeger slechts aan weinigen bekend, deed mij twee jaren geleden tot de uitgave besluiten. Door bestendige navorsching toch, had dr. Wap van lieverlede aan Bilderdijk's beeld tot nog toe onopgemerkte, doch minder sierlijke trekken ontwaard. Van deze ontdekking deed hij mededeeling aan dr. J. van Vloten, blijkens de aanteekeningen in diens geschrift: Bloemlezing uit de dichtwerken van mr. W. Bilderdijk.Ga naar eindnoot26) Door deze bloemlezing en door het opstel: Bilderdijk op St. Annendag bekekenGa naar eindnoot27), zorgde dr. van Vloten voor de verspreiding van het nieuwe licht, ten gevolge van dr. Wap's onthullingen, geworpen op Bilderdijk's beeld. Insgelijks maakte Simon Gorter in 1869, in een Gidsartikel, gebruik van de door dr Wap aan het licht gebrachte feiten tot nauwkeuriger kenschetsing van den mensch Bilderdijk.Ga naar eindnoot28) Veel was thans ontmaskerd, maar ook veel bleef nog duister, ten aanzien van de betrokken personen en den aard der omstandigheden. Wat meer zegt, de gegevens ter toetsing, de oorkonden ter staving van de aan het licht gebrachte feiten, waren nog voortdurend
| |
| |
buiten het bereik van het publiek. Alleen door de uitgave der onder mij berustende briefwisseling van Bilderdijk met vrouw en dochter, kon hierin worden voorzien, en het onrecht door da Costa tegenover Bilderdijk's eerste gade gepleegd, volledig worden hersteld. Door deze openbaarmaking zou men ten aanzien van vele feiten, niet langer behoeven rond te tasten in het duister, zou menig raadsel worden opgelost, veel twijfel worden weggenomen, en Bilderdijk's karakter, - schier altijd eenzijdig, het zij te gunstig, hetzij te ongunstig beoordeeld - in het juiste licht worden gesteld.
Na de onthullingen van dr. Wap, achtte ik als aangehuwde kleinzoon mij verplicht daardoor mede te werken tot eene onpartijdige karakterbeschouwing van den grooten dichter, en van zijne eerste gade, Katharina Rebekka Woesthoven.
Met hoogachting heb ik de eer te zijn,
UEd. dw. dienaar,
J.C. ten Brummeler Andriesse
| |
Ds J.C. ten Brummeler Andriesse aan Dr A. de Jager (ms. Mij. Ltk. cod. 1621)
Hoorn, 31 Maart 1875
Hooggeachte Heer!
Nu de Paaschdagen voorbij zijn, haast ik mij aan uw verlangen te voldoen. Dr. Wap heeft zonder mijn medeweten, gedeelten mijner brieven medegedeeld.Ga naar eindnoot29) In zijn eersten tot mij gerichten brief, gedagteekend 14 December 1865, gaf hij mij kennis van zijn voornemen om ‘over dat onderwerp’ - hij bedoelt hier de genealogie van Bilderdijk ‘in verband met 's dichters Elius, nog eens wat in het licht te geven’.Ga naar eindnoot30) In zijne letteren d.d. Kerstavond van hetzelfde jaar bericht hij mij het volgende: ‘ik wilde gaarne alles zoo nauwkeurig mogelijk opteekenen, dewijl ik denkelijk mijne lees- of spreekbeurt te Leyden, - den 19 dezer - in de Holl. Maats, van fraaije K. en Wet. vervuld, tot eene Verhandeling over Bilderdijk, zijn leven en zijne werken, met Briefwisseling en Bijlagen, tot een gesloten geheel wilde bewerken, en bestemmen voor de pers.’Ga naar eindnoot31)
Nopens verschillende punten vroeg hij mij toen en later inlichtingen, die ik, voor zoover ik daartoe in staat was, gaf, o.a. ‘zijn de bij U berustende brieven van den grooten dichter, niet voor de uitgave geschikt’? - ‘De mijnen moeten daartoe worden gerevideerd, met groote kieschheid, welke men niet altijd bij de Messchertsche Collectie in acht genomen heeft.’ -Ga naar eindnoot32)
Tot de uitgave van alle, of zoo als Dr. Wap waarschijnlijk zou gewenscht hebben, van sommige der zich bij mij bevindende brieven, was ik destijds ongezind. Langzamerhand is dat veranderd, en vestigde zich bij mij, op de in de voorrede der biefwisseling, en in den SpectatorGa naar eindnoot33) vermelde gronden, de overtuiging der wenschelijkheid van openbaarmaking. -
Meermalen heb ik in 1866 en 1867 aan Dr. Wap mijn leedwezen over zijne onthullingenGa naar eindnoot34) te kennen gegeven, maar eenmaal geschied, scheen het mij dringend noodzakelijk het licht gevallen op sommige feiten, m.i. de halve waarheid, - nu ook te doen schijnen op het verband dier feiten, d.i. de volle, volstrekte waarheid. -
Wat het beklag van Bilderdijk's Zoon, den gepens. Kapitein aangaat,Ga naar eindnoot35) dit acht ik, behalve om andere redenen, onrechtmatig, naardien door Dr. Wap, niet door mij, de kennis dier feiten, welke Bilderdijks Zoon aan de vergetelheid tot prooi had gewenscht, gemeengoed is geworden. -
Met deze regelen, hooggeachte Heer! meen ik Uwe vragen te hebben beantwoord. Naar goeddunken kunt U er meer of minder openbaarheid aan geven.Ga naar eindnoot36)
Geloof mij met hoogachting, -
U WelEd. ZeerGel. Dw. Dienaar,
J.C. ten Brummeler Andriesse
| |
f. Jeronimo de Vries Jer.zn aan Dr. A. de Jager (mss. Mij. Ltk. cod. 1621). Zie voor annotatie: pp. 306 v.
Amsterdam, 30 Januari 1860
...(ik) had wel gewenscht, dat Da Costa den Mensch onaangeroerd gelaten had, of althans minder apologeet ware geweest.Ga naar eindnoot1) Ik moet bekennen dat de aanmerkingen van den Nederlandschen Spectator dezer dagenGa naar eindnoot2) veelszins juist zijn; en vóóral als men de brieven tusschen Bilderdijk en mijn Vader gewisseld leest, in 4 kwarto bundels in mijn
| |
| |
bezit, dan valt ons Bk. als mensch af, hoewel zijn naam als Dichter en Taalgeleerde roem en eer verdient. - Ik lees veel liever de Brieven Zijner gade...
| |
...Toch geloof ik, dat er nog wel eens een tijd zal komen, al beleven wij die niet, dat men zal afzien om het karakter en bijzonder leven van den man alleen te beoordeelen, en slechts de studie maken van zijne werken.
Ik zou lust hebben, uit Bilderdijk's brieven, vóóral met die van mijn Vader, doch óók uit de reeds in druk verschenene, een geheel ander inzicht te leveren van Bilderdijk's gemoed - nu ook ten goede en op christelijk gebied - dan thans bij de beoordeelaars en veroordeelende stemmen ten aanzien van Bilderdijk in zwang is geraakt...
| |
Amsterdam, 20 October 1873
Waarde Vriend!
Dankbaar ben ik U voor de trouwe toezending van hetgeen omtrent Bilderdijk Uwe pen ontvloeit. Dit neemt echter niet weg, dat ik mij toch het meest vereenigen kan met het slot Uwer bijdrage uit de TijdspiegelGa naar eindnoot4), dat het tijd wordt tot den rijken schat van 's mans werken terugtekeeren en de beschouwing van den Mensch Bilderdijk te sluiten. Ruimschoots is nu, jaren lang, aan dit laatste botgevierd. - ik kan er het groote nut niet van inzien en kom voor mij nog altoos terug tot hetgeen mijn vader, als tijdgenoot en personeel kenner en doorgronder van 's mans leven en zijn, in de Voorrede, bij de Uitgave der Brieven door Messchert, geschreven heeft.Ga naar eindnoot5) Billijk is daar het oordeel en de appréciatie waarlijk onpartijdig. Ook mijn vader was niet van de godsdienstig kerkelijke richting van Bilderdijk, maar hij liet zich daardoor niet vervoeren, om, van een ander meer liberaal standpunt uitgaande, dit te doen influenceeren op zijne beschouwing van den mensch Bilderdijk. Het is wel vreemd, dat, hoe verder de tijd verwijderd wordt, dat de man leefde, de nakomeling zich toelegt niet op de letterkundige waardeering zijner werken, maar om strijd zijne zedelijke hoedanigheden op den voorgrond stelt. Ik heb mij ook verwonderd dat door U, uitgaande van eene zekere vooringenomenheid, en U aansluitende aan Van Vloten c.s., hoegenaamd geene melding is gemaakt van het authentiek geconstateerde feitGa naar eindnoot6), dat kort na Bilderdijks verbanning zijne vrouw aan het toenmalig Bewind, de echtscheiding inriep op grond van het bannissement. Dit, dunkt mij, kwam bij de uiteenzetting der verhouding tusschen de echtgenooten nog al in aanmerking. Wat de briefwisseling, door U beschouwd, betreft, ik behoor stellig onder degenen, die althans het eerste gedeelte daarvanGa naar eindnoot7), te onbelangrijk vind [lees: vinden] om gedrukt te worden, en daarna te worden gereproduceerd en geëxploiteerd. Wat zou er voor den dag komen, als ieders briefwisseling, uit den tijd zijner minnarijen, bij verandering van keuze, zooals deze menigvuldig doorgaans voorkomt, wierd openbaar gemaakt, nog wel door een familielid en bij 't leven van een eigen zoon. Hoe verre staat deze uitgave in belangrijk, wetenschappelijk, opzicht, bij de Briefwisseling boven aangehaald en die door den Heer Tijdeman in 't licht gegeven achter. Bovendien is er toch altoos iets tegen en eischt 't de meeste omzichtigheid in de beoordeeling, bedenkende, dat afgestorvenen zich niet verdedigen kunnen. Ik zou U bijv. een onuitgegeven brief van Bilderdijk kunnen toonen, door mijnen Vader ook beantwoord, waaruit zich het vers van den Vader bij het huwelijk zijner dochter, op de feiten afgaande, zeer goed verklaren laat, feiten, die men althans aan Bilderdijk nooit heeft kunnen verwijten.Ga naar eindnoot8)
Eene andere opmerking zij mij, daar ik openhartig wil zijn en mij ook de zoon gevoel van hem, die Bilderdijk juist beschouwde, hier nog vergund. Is uw opschrift ‘de Menschen Bilderdijk en da Costa’, aldus gecombineerd, - wel geheel juist? U beschouwt toch den laatsten niet als mensch, en miskent het groote verschil niet, dat elk tusschen hen maakt en de grootere waardeering van den laatsten, ondervonden.Ga naar eindnoot9) Maar uwe beschouwing steekt nog af bij den bombast, door Prof. Moltzer publiek gemaakt, in soms triviale taal, recht banaal, die ook zijn steentje heeft willen werpen, met veel verwaandheid.Ga naar eindnoot10) Dan wist een Profr David wat beters aan zijne studenten te geven.Ga naar eindnoot11) ...Prof. Moltzer smaalde eens in Den Gids op mijn vaders recensies ‘à la Jeronime de Vries of van Kampen’, terwijl hij die, van
1803 af in Tijdschriften verspreid, onmogelijk heeft kunnen kennen, en kan slechts op de allerlaatste zijn afgegaan, waaronder er zijn die te recht beroemd zijn en mijnen vader alle eer doen. Zulke losse beoordeelaars kan men wel missen. Ik ben zeer verlangend naar de voortzetting uwer literatuur van Bilderdijk.
Geloof mij steeds Uwen U hoogachtenden vriend:
Jo de Vries Jzn
| |
| |
| |
Amsterdam, 24 October 1874
...Ik erken gaarne, dat Da Costa zich wat onvoorzichtig uitliet over zijn vaderlijken vriend Bilderdijk, dat wat hoog is opgenomen door hen, die met beiden niet sympathiseerden. Om echter die zaken optehalen, na beider overlijden, en het schandaal in 't licht te stellen, had mijne bijzondere sympathie niet. Die liefdeshistories vóór B.'s eerste huwelijk hadden althans achterwege kunnen blijven. Hoe zou het gaan, als men in elks bijzonder leven zoover ging van dergelijke liefdesdeclaraties, waarvan verder niets kwam, te publiceeren? Belangrijk vind ik dat deel der verzameling niet. Dacht men ook wel aan den zoon uit het tweede huwelijk, die nog leeft?Ga naar eindnoot12) Dacht men er aan, wat met Dr. Burckhardt zelven en vrouw gebeurd was?Ga naar eindnoot13) Doch ik gevoel, dat dit onderwerp moeielijk in een brief te behandelen is, en neem er dus genoegen in, dat ik thans van het onderwerp afstap! Die polemiek zoude tot niets leiden. Dit kan ik U wel zeggen, dat het karakter van Bilderdijk mij nimmer behaagde. Of ik echter niettemin, op het voorbeeld van mijn vader, ook niet nog eens de lichtpunten in dat karakter zal aanwijzen, nu in onzen tijd zoo uitsluitend de schaduwzijde wordt geëxploiteerd, is eene vraag, die van mijn eenmaal ambteloos zijn, als ik dit beleef, zal afhangen. -Ga naar eindnoot14)
Laat echter, bid ik U, dit verschil van zienswijze of opvatting nimmer de minste verwijdering tusschen U en den zoon van iemand, steeds door U geëerd, toelaten; laat ons bedenken, dat zelfs de grootste genieën kunnen soms groote fouten hebben gehad en, goed goed en kwaad kwaad noemende, toch, de zaak afkeurende, met toepassing op den persoon, omzichtig zijn; omstandigheden kunnen het oordeel over den persoon zóó moeielijk maken, dat wij er ons liever van onthouden, waar, tot meer nut, groote dichtergaven en taalkunde te waardeeren zijn. Daarom huldig ik ook zoozeer Uwe voorgenomen uitgave der voorlezingen van B. over de Hollandsche Taal. -
Steeds hoogachtend:
Uwe Jo de Vries Jzn
| |
...Mij ook is de Bijdrage van Dr. Wap, die ik aankocht, tegengevallen. De stijl en het geheel beloop is niet gesuiveerd, verbrokkeld, de losse aanteekeningen vormen geen voegzaam geheel. Hij brengt er zichzelven te veel in.Ga naar eindnoot16) De geheele zaak der begrafenis, waarvoor hem het voorschot tegoed werd gedaan, is van geene beteekenis en zonder belang.Ga naar eindnoot17) Maar vooral heeft hij het voorname punt, betreffende het tweede huwelijkGa naar eindnoot18), geen goed gedaan en ik verwachtte wel niet anders dan tegenspraak, waardoor die zaak weder op het tapijt is gebracht, tot schade der nagelatene nog levende famieliebetrekkingen. Ik hoop, dat het nu hiermede uit is. - Dr. Wap is geen man van tact en delicatesse, een goed snuffelaar, maar niet gelukkig, om het verzamelde te gebruiken. Hij berokkende zich nu felle tegenspraak, die niets onopgemerkt liet. Ik houd 't er voor, dat nog altoos mijn vader in de Voorrede der Brieven, bij Messchert uitgekomenGa naar eindnoot19), het billijkst geoordeeld heeft. Intusschen, nu ik hiervan gewaag, komt mij uwe meening, omtrent die uitgave in vijf deelen, in dat verband, niet aannemelijk voor.Ga naar eindnoot20) Ik herinner mij niet slechts de uiterste omzichtigheid, bij die uitgave in acht genomen en althans door mijn vader ook in zijne voorrede uitgedrukt, waarbij Messchert het hard te verantwoorden had, maar bezit ook een groot aantal zijner brieven daarover, die er van kunnen getuigen. In originali Bilderdijks brieven in handschrift, vergeleken bij het daarvan uitgegevene,
bevestigen deze mijne meening. - Van uw standpunt beschouwd, moet ik voor 't overige Uwe tegenspraak alleszins billijken...
| |
Amsterdam, 26 Juni 1875
...Hoe blijkbaar alles moge zijn van het tegen B. in zijn intiem leven aangevoerde, blijft het toch voor mijn gevoel eenigszins stuitend, dit alles optehalen, als de afgestorvene zich niet meer verdedigen kan en de zoon dit niet kan wegens verschil toenmaals van leeftijd. Dat de vrouw ook van haren tweeden echtgenoot gescheiden is, gelijk haar zuster van den haren, dat zij ook na de verbanning van haren echtgenoot zelve scheiding vroeg aan 't toenmalig bewind, is mij, meen ik, bij 't leven van mijn vader en oom, verzekerd, hoewel ik dit niet uit de Notulen van dat bewind kan bevestigen. Is er U iets van gebleken? Mijn OomGa naar eindnoot21), die op de partij was van het bruidspaar, zeide mij wel, zij eene schoone, maar coquette vrouw was. Waarom die brieven van vroegere amourettes opgenomen? Waar zou het heên als men dergelijke van zoo vele anderen in druk gaf? Bilderdijk, in alles zonderling, schijnt zich aan 't formeele van wettelijke scheiding niet bekreund te hebben. Dit kan in hem niet bevreemden. Waarom verheerlijkt men Göthe en zoovele
| |
| |
andere beroemde mannen en laat dan hunne ijdelheid en verwaarloozing van geliefden liggen? Ik verontschuldig B. niet, maar grove vlekken zijn in allen optemerken, als zij zich zoo bloot gaven, als B. deed. Men late dit rusten. Ik geloof inderdaad, dat de predikant T.B.A. beter gedaan had zich aan het niet uitgeven der brieven, naar vroeger voornemen, te houden. En wat Da Costa betreft, ook deze kon zich niet meer verantwoorden. Men waardeere, als gij, den taalgeleerde en dichter, zonder vooringenomenheid ten aanzien zijner godsdienstige richting. -
Uwe Jo de Vries Jzn
|
-
eindnoot1)
- Bij den uitgever J. Immerzeel Jr te Amsterdam waren inmiddels verschenen: Opstellen van Godgeleerden en Zedekundigen Inhoud, nagelaten door Mr. Willem Bilderdijk, 2 dln (1833), Nalezingen, 2 dln (poëzie; 1833), en Mengelingen en Fragmenten, nagelaten door Mr. W. Bilderdijk (1834). - Aanvankelijk was ook ‘al het onder Prof. Tydeman [en Da Costa] berustend Taalkundige, door B. nagelaten, ...even als de poëzij en andere postuma, ter uitgave in eenen afzonderlijken bundel bestemd, ...Immerzeel toegezegd’ (Da C. aan De Jager, 10-7-'33; Mij. Ltk.). - Ook over veel andere papieren was reeds beschikt in den verlopen tijd: toegewezen aan kinderen, correspondenten, vrienden.
-
eindnoot2)
- Willekes berichtte reeds bij de inventarisatie aan Wap, dat er 150 losse gedichtjes gevonden waren, al of niet uitgegeven (18-3-'32). Een deel ervan heeft Klinkert later van Tydeman ter inzage gehad en geschift: 90 onuitgegevene, met een lijstje van zijn hand, zijn in 1865 bij de auctie-Tydeman door Nijhoff geveild; met nòg 25 nimmer en 15 waarschijnlijk nimmer gepubliceerde (zie cat. nos. 139-141). Vermoedelijk hebben de boedelberedderaars van het in 1832 voorlopig gespaarde slechts ‘een klein aantal’ verzen voor posthume uitgave geschikt geacht en zijn zij nog veel ter vernietiging blijven bestemmen, zonder dat dit echter ten slotte zo rigoureus is uitgevoerd. Vgl. n. 18. Al die 130 gedichten in ms. werden gekocht door Visser, voor een bedrag dat uitsteekt boven de overigens zeer lage bestede prijzen. Ook de mss. van 179 reeds gedrukte gedichten koopt hij; en verder niets. Was hij iemand die in commissie kocht? Of is bedoeld A.G. de Visser te 's-Gravenhage, van wien Wap een onuitgegeven kwatrijn van B. in ms. ontving (t.a.p. 179)? Deze had een antiquarischen boekhandel (Die Haghe 1905, 281 v.).
-
eindnoot3)
- Deze zijn via Lodewijk in het bezit gekomen van de familie Hogerzeil. Verschillende stukken, afkomstig van de naastbestaanden van Mevrouw Bilderdijk-Hogerzeil, berusten thans in het Bilderdijk-Museum. - Lodewijk bezat veel meer: in 1854 bezocht hij Klinkert met twee koffertjes met ‘de allerkeurigste teekeningen’, ‘de heerlijkste afschriften, alle met kostbare hoofdletters, van vele zijner kapitaalste gedichten van vroeger tijd...’; ‘geslachtsregisters die alleen door de loupe te lezen zijn en zich dan door behulp van het glas zoo uiterst keurig voordoen, dat ik niet geloof de bekwaamste graveur die op 't koper zoo correct zou kunnen teruggeven. Voorts ook copijen van oude handschriften de kapitale letter alle in kleuren afgezet. Afschrift van Arabisch en veel andere vreemde karakterschrift enz. enz. enz.’ ‘Prozaopstellen die vroeger gediend hadden tot eigen onderwijs voor zijn kinderen, ook waren er vele stukken van Mevr. B. in 't Engelsch, 't fransch, die stellig nooit licht zagen.’ (Kl. aan De Jager, 24-3-'54; Mij. Ltk.)
-
eindnoot4)
- Veilingcat.-Tydeman no. 185. Gekocht door Emeis (bediende van de Mij. Letterk.), samen met no. 184 voor f 16, -. Sedert in Mij. Ltk., cod. 873.
-
eindnoot5)
- Veilingcat.-T. no. 51. Door Nijhoff gekocht. Uit Thijms verzameling zijn ze door Nijhoff 19-4-'90 weer geveild (aant. Margadant) en in het bezit van Mij. Ltk. gekomen: ald. cod. 874.
-
eindnoot6)
- Stellig de honderden blaadjes met taalkundige aantekeningen van allerlei slag, waaromtrent B. zelf nodige inlichtingen geeft in een afzonderlijk bijgevoegde ‘aanteekening’, gedateerd Brunswijk, den 15 Januarij 1803. Dit laatste stuk is op de auctie-Tydeman in 1865 als ‘Merkwaardige brief van B. over zijn na te laten papieren’ geveild (cat. no. 186) en aan De Jager verkocht. Schotel publiceerde het in een noot bij zijn Verslag over eenige Handschriften, nagelaten door Mr. W.B.’ in Handd. en Mededd. Mij. Ltk. 1866 (p. 130n.) en daarna nog weer H. de Jager in De Navorscher 1896. Ms. thans Mij. Ltk. cod. 1620. - B. noemt de ‘op octavo blaadjens’ gestelde aantekeningen, die men na zijn dood zal vinden, ‘niet anders dan losse Excerpten uit boeken, aanmerkingen van anderen in gezelschappen of andersins door mij in mijn vroege jeugd gehoord, en onbekookte invallen van mij zelven, dikwijls zeer verkeerd, dikwijls voor tegenstrijdigheden en doorgaans ongegrond.’
-
eindnoot7)
- Cat.-T. no. 92. Door Nijhoff gekocht. Thans Mij. Ltk. cod. 1610, afkomstig uit de verzameling De Jager. Ook voor dit ‘8o boekjen met rood lederen rug’ waarschuwt B. in de hiervoor genoemde ‘aanteekening’: ‘opdat niemand daarop er gebruik van make, of mijn gevoelen in meene te vinden.’
-
eindnoot8)
- Vgl. cat.-T. nos. 91 en 100. Zijn de daar genoemde Voorlezingen en Taalkundige Opstellen bedoeld? Vgl. ook de nos. 104-106. De taalkundige papieren van B. zijn afgezien van de in Aug. 1832 geveilde ‘vier folio en een quarto band met taalkundige aanteekeningen’ (Cat. Bibl. Bild. 1832, p. 110; koper Warnars, schreef Da Costa aan De Jager 10-7-'32, hs. Mij. Ltk.) eerst onder Da Costa gebleven, onder belofte ze in 1836 aan Tydeman uit te leveren. Deze had in Febr. '37 echter nog slechts de losse en verspreide taalk. aantt. ontvangen; ‘'t meest uitgewerkte ms. van taalk. lessen’ wilde D.C. nog drie maanden houden (T. aan De J., 17-2-'37, Mij. Ltk.). Stellig zijn hiermee de Voorlezingen over de Hollandsche Taal bedoeld. Wap had reeds in 1832, nog vóór de inventarisatie, getracht dit ms. te kopen. Op 1 April werd het hem door Willekes, als boedelberedderaar, aangeboden voor f 400, -, ‘speciaal omdat het voor U is’. Wap vroeg inzage, maar men wilde het niet oversturen. Hij moest het komen zien, de reiskosten zouden bij koop in mindering worden gebracht. Men wilde ‘buiten alle reflectiën van den Heer Burckhardt blijven’. De brr. van Willekes aan Wap (coll. Wap, Bild. Mus.) zeggen er verder niets meer van; dan dat Da Costa het toen reeds ten onrechte in zijn kluis heeft gehad: het behoorde tot de ‘op de Inventaris gebrachte Stukken’ - Op de auctie-Tydeman bleven ze voor f 14, - aan Nijhoff, die commissie van De Jager zal hebben gehad. Deze gaf ze in 1875 uit, als een eerste proeve van het vele dat uit B.'s nalatenschap zijn eigendom geworden was; tevens om na de publicaties van Ten Brummeler Andriesse met Van Vloten en Van Wap, de aandacht weer op het werk van B. te vestigen. Hij had den wind niet mee: ‘dat de belangstelling zoo gering zou zijn, ...hadden we ons niet kunnen verbeelden. Voor mij niets ter
goedmaking der uitgave voor het handschrift, voor den Drukker bij lange na niet de onkosten gedekt’ luidt het in een brief aan Prof. Beets te Utrecht, 3-9-'75 (Mij. Ltk.).
-
eindnoot9)
- Cat.-Tydeman no. 109? Gekocht door Emeis, blijkbaar voor Mij. Ltk.
-
eindnoot10)
- Cat.-Tydeman no. 20. Deze preken (‘Kerkredenen’, zegt de cat.) verwarre men niet met zijn, ook door B. vertaalde, Betrachtingen bij het Ziekbedde (vert. 1806, uitg. 1820). Zij besloegen in ms. 25 pp. in folio. Deze vertaling zal nooit in druk zijn gekomen. H.D. Hermes trad onder begunstiging van Fred. Wilhelm II officieel op als ijveraar voor de oude orthodoxie, en bestrijder van de neologen. Maar Fred. Wilh. III stelde hem weer ter zijde. Hij stierf in 1807 (Allg. D. Biogr.; Realenc. f. Th. u. K. 21, 433, 435). - Het hs. schijnt niet verkocht te zijn; derhalve bij fam. Tydeman gebleven? En waar verder?
-
eindnoot11)
- Tydeman is tot de schifting dezer papieren nimmer gekomen, ofschoon hij nog in 1820 het goede voornemen daartoe meldde aan De Jager (zie uittr. corresp. hierachter).
-
eindnoot12)
- F. = Folio. Cat.-Tydeman no. 107. Met de twee voorg. nos. (taalkundig) door De Jager gekocht voor f 5, -. Mij. Ltk. cod. 1618. - (Bij de papieren betr. de boedelscheiding van B. en Kath. Wilh. Schweickhardt, Mij. Ltk. cod. 875, bevindt zich een testament van 1821, waarin de bepaling, dat ‘van boeken en na te laten hss. datgene dat bij de tweede en derde Classe van het Holl. Instituut van Wetenschappen en Letteren en Schoone Kunsten zal geoordeeld worden voor hare studiën van nut te kunnen zijn, aan dezelve Classe, desbegeerende, zal overgegeven en afgestaan worden tegen den prijs als waarop het door deskundigen zal gewaardeerd worden’).
-
eindnoot13)
- Eveneens cat.-Tydeman no. 107. Lees voor Gimm, Pnigens: Grimm, Pougens. De correspondentie met Pougens berust nu in cod. 1605 Mij. Ltk.; maar oorspronkelijk hebben de stukken uit de codices 1618 en 1605 één bundel uitgemaakt, blijkens de inhoudsopgave van het totaal, welke zich in cod. 1618 bevindt. Niet alle stukken zijn meer aanwezig. Andere treffen wij aan, die niet op de lijst voorkomen. De briefwisseling met Grimm is op de lijst later bijgeschreven. Deze ligt in cod. 1618, doch bestaat, zover hier aanwezig, slechts uit drie kladden van brr. van B. aan Jacob Grimm (de nos. 2, 3 en 5 van de door Messchert in deel III gepubliceerde) en één originele brief van Grimm aan B., uit Wien, 5-5-1815. Meer kladden zal B. niet gemaakt hebben: vgl. Briefw.-Tydemans I, 413. De copiën van alle door B. aan Grimm verzonden brieven werden bewaard door de Tweede Klasse van het Kon. Instituut (Brieven, uitg.-Messchert III, p. XII). - Cod. 1605 bevat 9 brieven van B. aan Charles de Pougens, corresp. lid van het Holl. Inst. te Parijs, en 11 van Pougens aan Bilderdijk.
-
eindnoot14)
- Niet afzonderlijk vermeld in cat.-Tydeman. Vermoedelijk reeds door Schotel bij de andere stukken ‘voor zijne Biografie’ gevoegd (vgl. Hand. Mij. Ltk. 1866, 133; en no. 185 v.d. cat.).
-
eindnoot15)
- Door Schotel alle afzonderlijk in een lijstje aan zijn Verslag toegevoegd: t.a.p. 135-137. Cat. nos. 158-183. Op de nos. 175 en 180 na alle gekocht door De Jager, voor f 22,50.
-
eindnoot16)
- Is deze voor verbranding bestemde brief toch bewaard gebleven, en komt hij dan voor in cat.-Tydeman onder de nos. 73 en 74: ‘Merkwaardig opstel van B. over den toestand van zaken na 1813, hevig tegen de nieuwe Staatsinstellingen, tegen Wellington, tegen het nieuwe wapen enz. 12 pag. 4to.’ en ‘Klad van hetzelfde opstel, met de eigenhandige minuut van een brief van B. aan den Hoofddirecteur van Policie te Amsterdam (In Holland 1815, 9, 1. Ongeteekend)’? ‘Tot U... Mijn Heer’, schrijft B. - zo deelt de catalogus nog mede - ‘wordt dit opstel gebracht, als den besten weg om den weldenkenden Koning onder 't oog te komen, omdat men dit Zijne Majesteits belang en dat des Vaderlands acht. Of dit werkelijk zoo zij, moogt Gij beoordeelen en daarnaar handelen.’ - Is deze brief verzonden, of heeft B. hem teruggehouden? In geen der openbare B.-verzamelingen troffen wij hem aan.
-
eindnoot17)
- Achter ‘Latijnsche’ zullen wij een komma moeten denken (zoals vaker een leesteken in dit stuk ontbreekt). En het Juridique dan opvatten als al het handschriftelijke, dat cat.-Tydeman als ‘Droit et Politique’ vermeldt; in 1832 waren alleen een aantal juridische dictaten geveild. Evenzo het Philologische als al wat aan handschriftelijks op het gebied van taal- en letterkunde (door cat.-1865 gerubriceerd als ‘linguistique, belleslettres’) uit B.'s nalatenschap in 1832 niet in de veiling was opgenomen. Den veilings-cat.-1832, afd. Handschriften (pp. 108-110), en de lijst-1835 zal men streng gescheiden moeten houden bij de beschouwing van wat H.W. Tydeman in 1863 naliet aan handschriften afkomstig van Bilderdijk. Het moge even schijnen dat Tydeman althans op het gebied van het Middelnederlands ter veiling aankopen heeft gedaan, nader toezien bewijst dat Cat.-1832 alleen copieën biedt van oude teksten, gemaakt door B., en registers van zijn hand op dergelijke werken; en dat Cat.-1865 alleen excerpten vermeldt uit, ten dele dezelfde, mnl. literatuur. Wat Tydeman bezat, moet (behoudens misschien een en ander in de posthume bundels van B. bij Immerzeel uitgegeven) ook in deze lijst van 1835 vermeld staan, en omgekeerd, afgezien van enkele nummers, waarvoor de erfgenamen een andere bestemming wilden: nos. 2 en 19 (naar allen schijn slechts ten dele vervuld) en liefst nos. 14, 17 en 18 (ook naar het schijnt maar zeer gedeeltelijk verwezenlijkt). De identificering van de mss. afdeling van de B.-collectie Tydeman met deze lijst van de Burckhardts wordt bemoeilijkt doordat de laatste zo kort, vaag en ondeskundig is opgesteld, en Dr. Schotel deze onordelijke ordening na den dood van den eigenaar, sterk heeft gewijzigd waarna Tiele, met belangrijke correctie van wat Schotel reeds had
gedaan, het definitieve werk voor den veilingscatalogus schijnt te hebben verricht. Tenslotte ook, doordat wij geen zekerheid hebben, of en in hoeverre men de andere bestemming heeft verwerkelijkt. Wij zijn geneigd, no. 15 van deze lijst gelijk te stellen met cat.-1865, nos. 37-55 (volledig aangekocht door Nijhoff), tezamen met afd. Linguistique nos. 83-109 (met enkele uitzonderingen als 91, 92, 100, 104, 107, 109 die op de lijst-1835 over andere nos. verspreid voorkwamen; van die 27 nos. kocht Nijhoff er 9, Emeis (voor Mij. Ltk.) 10, De Jager 8) en verder nog met de nos. 110-126, tenzij deze onder 9e hebben behoord.
-
eindnoot18)
- Eigenhandige afschriften van uitgegeven opstellen biedt cat.-1865 onder de nos. 118 en 121 (het laatste in Bijdr. Tooneelsp. 1823). Eigenhandige copieën van 179 onuitgegeven gedichten onder no. 142; met alle andere mss. en copieën van onuitgegeven en uitgegeven gedichten gekocht door Visser, voor f 63, -. Zie n. 2. - De groep Poésie in cat.-1865 zal in deze lijst van 1835 ten dele vallen onder denos. 1 (wellicht bruikbare verzen), 17, 18 (te verbranden verzen en kladden), ten dele onder dit no. 16 (nette copieën van gedrukte verzen); dat de rest in 1835 ook nog behoorde bij ‘philologie’ (toen al bij H.W.T. berustend), kan men slechts vermoeden. Van de 31 nos. kocht De Jager er 19, Visser 5, Nijhoff 6, Van Doorn (voor Jer. de Vries Jz.) 1.
-
eindnoot19)
- Cat.-Tyd. noemt verscheidene kladden van B.'s hand: b.v. nos. 123, 127, 128, 143. Is de verbranding voorkomen? Vgl. volg. n.
-
eindnoot20)
- Willekes zelf dacht daar anders over: vgl. zijn brief aan Wap van 18-3-'32, hiervóór geciteerd. Het is ook niet geschied, althans niet volledig. Klinkert schrijft na het bezoek van Lodewijk Bilderdijk aan De Jager: ‘de parodie op Leydens ramp (vgl. Koll. I, 438) wist hij niet beter of dat stuk was volgens overeenkomst verbrandt; hij verheugde zich zeer, daar het nog aanwezig was, het zoo veilig gelogeerd te zien’ (24-3-'54, Mij. Ltk.). De brieven der niet zo weinige verzamelaars, uit dien tijd, handelen herhaaldelijk over nooit gedrukte, maar overal bekende ‘schimpdichten’: op Kinsbergen, Klijn, Van der Palm e.a. Men trachtte deze, en andere curiosa, machtig te worden door koop, schenking, ruil, en onderling van elkaar afschrijven. Wellicht heeft B. zelf zulke versjes al wel aan enkele vrienden getoond, en zijn ze zo in omloop geraakt. Over het oirbare dezer stukjes liepen de meningen zeer uiteen. Da Costa was zeer rigoureus. Bogaers vond, dat Kruseman den druk der DW. zo volledig mogelijk had moeten maken: op den duur kwam toch alles voor den dag (Nav. 1902, 150n.). Tollens verzamelde, copieerde, ruilde zulke dingen met veel animo. Hij werd daarover ook ernstig gelaakt, maar De Jager verdedigt hem tegen Koenen met vuur (Nav. 1902, 146 v., 150). De boekhandelaar Immerzeel maakte van het verhandelen van zulke inedita, in ms. of copie, o.a. aan Tollens, een geldspeculatie. (Zie voor beiden: J. Bosch, Bilderdijk en Tollens, in Jaarversl. Bild.-Mus. 1939-1940, 24vv., 30vv.)
-
eindnoot21)
- De Catalogus-Tydeman van 1865 vermeldt onder no. 17 der verz.-Bilderdijk het ms. ener vertaling van G. Stanley Faber's Verhandeling over de prophetieën enz. Mogelijk is dit bedoeld. De oorspr. titel dezer Verh. was: Dissertations on the Prophecies that have been fulfilled, are now fulfilling, or will hereafter be fulfilled, relative to the great period of 12 years, the Papal and Mahomedan Apostacies, the tyrannical reign of Anti-christ, or the Infidel Power, and the Restoration of the Jews. Het verscheen in 1804, 4e dr. 1810. Van dezen Anglicaansen geestelijke somt Allibone's Dict. of Eng. Lit. I (1882) 42 theol. werken op; vele ervan gaan over de bijbelse profetieën, en deze juist trokken de grootste belangstelling. Het bovengenoemde werk is, zegt de cat.-Tydeman, naar de 2e herz. uitg. ‘door B. vertaald en voor de pers overgeschreven. Het ms. omvat 300 pp. in folio. Nijhoff heeft het voor een kleinigheid gekocht. Waar het gebleven is, weten wij niet. Het is bekend, dat B. zich veel bezig hield met dezelfde dingen, waarover Faber's boek gaat, maar wij herinneren ons niet, het in B.'s brieven of opstellen ergens vermeld te hebben gevonden. Ook Da Costa, over zijn theol. vertalingen sprekend, zwijgt erover (DW. XVI, 322). Is de toeschrijving door Schotel, en in den catalogus, onjuist, en had B. het ms. alleen maar ter beoórdeling onder zich? Het lijvige stuk kon door zijn erfgenamen dan kortweg ‘Faber’ genoemd zijn; het is ‘van vreemde hand’ en zij willen het den rechtmatigen eigenaar terugbezorgen, ook al heeft hij geen haast gemaakt, dat zelf te vragen. Schotel die de Bild. collectie voor de erven-Tydeman ordende, zegt in zijn overzicht: ‘door een andere hand dan van B. geschreven’ (t.a.p. 123).
-
eindnoot22)
- Cat.-Tydeman no. 80. Gekocht door De Jager, samen met de 5 andere nos. ‘Médecine, Géologie, Mathématique’ voor f 3, -. Corr.-De Luc thans Mij. Ltk. cod. 1606.
-
eindnoot23)
- Zo heeft Wap een ms. van hem zelf, en àl zijn brieven, teruggevraagd, en gekregen, door bemiddeling van Willekes (W. aan Wap, 18-3-'32, B.-Mus.), waarvoor hij hem openlijk heeft dank betuigd (Briefw. over Godgel. Onderww. tusschen Mr. W.B. en Jan J.F. Wap, 1832, p. XV).
-
eindnoot24)
- Van die ‘opstellen’, waarmee ook voornamelijk brieven aan B. bedoeld kunnen zijn, heeft men er dus aan de familie De Lannoy teruggezonden. Zij schijnen te loor gegaan. De fam. De L. heeft blijkbaar B.'s brieven niet teruggegeven; cat.-Tydeman bevat alleen afschriften en minuten. Gekocht, met vele andere brieven, door De Jager. Thans Mij. Ltk. cod. 1607.
-
eindnoot25)
- In deze ‘twee koffers of koffertjes’ is het gebleven tot Tydemans dood (De Jager aan Ds H.W.T. Tydeman, 20-6-'64; 2e brievenboek Mij. Ltk.).
-
eindnoot26)
- Hieraan is voldaan. M. heeft de portefeuille tegen reçu ter exploratie onder zijn berusting gehad, en deze 31-1-'37 teruggezonden (begel. schr. Mij. Ltk.). Veel eruit is gedrukt in Deel I der Brieven, uitg. Messchert.
-
eindnoot27)
- Aan uitgave, zelfs aan een volledige schifting, is Tydeman nooit toegekomen. Zie de uittreksels uit zijn brr. hierachter.
-
eindnoot28)
- Onder 5 zal 4 mede begrepen zijn. Al deze nos. zijn onder berusting van Tydeman gebleven, en mèt al het andere geveild, in 1865.
-
eindnoot29)
- Meermalen beklaagt T. zich er over, zo weinig terug te hebben ontvangen, maar hij verkocht er ook niets van, dan enkel het recht van uitgave van een aantal brieven, aan Messchert, hetgeen bijna f 100, - opbracht. De veiling, na zijn dood, heeft voor de afd. Handschriften ongeveer f 300, - opgebracht; de gouden penning van de Mij. Ndl. Ltk. (no. 175), die niet in den koop zal begrepen zijn, niet meegerekend. Wat T. wel zelf in druk heeft gebracht, is het hs. van de Gesch. d. Vad. dat hij bij B.'s leven al ter uitgave had gekocht; die uitgave had een rekening apart. Het schijnt niet mogelijk, uit te maken, hoeveel, en wat, uit die veiling (afd. handschrr.-Bilderdijk) op andere wijze in T.'s bezit was gekomen, dan door de transactie van 1835. Veel zal het niet zijn geweest.
-
eindnoot30)
- Willekes trad in den boedel-Bilderdijk op als procuratiehouder voor de belangen van Dr. Burckhardt. Na den dood van diens echtgenote (Louïse Sibille Bilderdijk) was hij tevens voogd over haar kinderen geworden (W. aan Wap, 20-10-'32, B.-Mus.).
-
eindnoot32)
- Christina Wijnanda B. (1811-1870), de oudste dochter, later gehuwd met Ds Joh. Corn. ten Brummeler Andriesse (1809-1889). Zie Bild.-Gedenkboek 1906, 44v.
-
eindnoot1)
- Is met ‘opstelletje’ een albumvers bedoeld? Dergelijke op verzoek geleverde verzen waren veelal wat redenerend van toon. Wij kennen zo'n albumvers voor Outhuys uit DW. XI, 272, van 1821; zie daarover Br. - M. I, 288, 289, 290, 291. 't Werd gedrukt in Krekelzangen II, 183/4 (1822), toen het Album zelf nog steeds niet bij O. terug was. En ofschoon B. bedoelde, hem steeds zijn werken te doen toekoemen, bleef O. dat 2e deel Krekelzangen lang ontbreken (M.-I, 300). Eerder nog ware te denken aan het zonder naam van ontvanger gedrukte albumdicht DW. XI, 515, uit 1829 (ook om den aanhef), want dat werd het eerst gedrukt in den Muzen-Almanak van 1838. Daarvan heeft Tydeman - wellicht de eigenaar van het hs. - licht overdrukjes kunnen bezitten; en zulk een blaadje kan de verzamelaar De Jager nog gemist hebben.
-
eindnoot2)
- Vgl. Astrea (maandschrift, gewijd aan kunst, wetenschap en literatuur, onder redactie van Dr. Wap) 3e Jg. (1853), 178. Wap citeert daar hetgeen Tyd. op de laatste pagina's van zijn Nadere Nalezing en Bijvoegselen op de Gesch. des Vaderlands over zijn Bilderdijkiana, en zijn plannen daarmee, mededeelt (XIII, 1e st., 218v.) en doet een ernstig beroep op “den grijsaard van zeventig jaren”, zich te spoeden.
-
eindnoot4)
- H.W. Tydeman was van 1802 af in eerste huwelijk getrouwd geweest met Marianne Mathilde Hoorn (overl. 1850). Dr W.E. Burckhardt, die in 1808 met Louïse Sib. Bilderdijk trouwde, was weduwnaar van Anna Agnes Hoorn, een zuster. Tyd. heette oom, maar was het dus feitelijk niet. Zie ook Wap, t.a.p. 91.
-
eindnoot5)
- Wrsch. te verstaan in tegenstelling met andere, ongunstige artikelen.
-
eindnoot6)
- Mr J.W. Tydeman te Amsterdam, op wiens verzoek Dr Schotel naar iets latere eigen verklaring (t.a.p. 120) ‘de gansche verzameling handschriften, een rudis indigestaque moles’ geschift en onder hoofdstukken heeft gebracht. Zie zijn Verslag t.a.p.
-
eindnoot7)
- Er waren nog twee zusters in leven. De oudste overleed 1870; de andere 1872.
-
eindnoot8)
- De catalogus noemt in een voorbericht alleen den ‘uitstekenden’ bibliograaf P.A. Tiele als bewerker. Naar allen schijn heeft deze Schotel's werk verbeterd.
-
eindnoot1)
- Het is moeilijk uit te maken, in welken zin Wap zo hier, als in '64 met het oog op Tollens, en in Schinkeliade het suffix-ade heeft bedoeld. Als kenner en bewonderaar der Franse literatuur is hij wrsch. beïnvloed door de ruime aanwending in Frankrijk. Vgl. Nyrop, Gramm. hist. d.l. L. Fr. III (1908), 172-174. Bedoelt W. in het eerste geval: T.'s collectie en de voorgenomen publicatie daarover? In het tweede alleen de collectie, en in het derde vooral de handeling (ietwat spottend; Nyrop: ‘parfois un caractère péjoratif’): al dat onverzadigbare verzamelen door Sch.?
-
eindnoot2)
- Cornelis I., zoon van den uitgever en biograaf der Holl. en Vlaamse schilders Joh. Immerzeel Jr. (overl. 1841). Zette hij den handel in afschriften van niet voor openbaarheid bedoelde verzen van B. voort na den dood van zijn vader (zie Nav. 1902, 147 n.), of liquideerde hij ze door copieën in B.'s eigen hs., die vader I. bezeten kan hebben, van de hand te doen? De vrees aangaande Van Vloten bleek niet ongegrond: in Levensbode II (1867), 415 vinden wij een grof schimpdicht volledig afgedrukt (vgl. Koll. II, 257 n. 4 alleen de twee laatste regels naar een copie ter Kon. Ak.): Op een getabbaarde afbeelding (van Van Kampen).
-
eindnoot3)
- A.D. Schinkel (1784-1864), tot 1845 voornaam drukker; vooral bekend als zeer veelzijdig en gelukkig slagend verzamelaar op letterk. en kunsthist. gebied, bibliograaf, kenner van incunabelen, litt.-hist. onderzoeker (Huygens!), enz. Levensbericht Mij. Ltk. 1865, 24-56. Daarin wordt hij geroemd als een onbaatzuchtig bevorderaar van wetenschappelijke uitgaven, en heet hij grote sommen te hebben overgehad voor zijn collecties.
-
eindnoot4)
- M.C. van Hall (1768-1858). Levensbericht Mij. Ltk. 1859, 3-60 (door H.J. Koenen). Zijn letterk. nalatenschap, omvattend o.a. ‘eene omvangrijke verzameling autographen’, werd 1858 geveild.
-
eindnoot5)
- ‘Schinkel liet geen kinderen na, doch stelde veel belang in de kleinkinderen zijner zuster, waarvan de oudste, Corn. Hermina Verhoef, zijne erfgename werd’ (Levensber., 26). Wie dat 2e-Kamerlid was dat zij huwde, hebben wij niet nagezocht. Dat een geestelijke daarin van raad heeft gediend, is in zoverre denkbaar, dat Sch. van huis uit, door opleiding, en eigen vaste overtuiging ‘onwrikbaar aan het Katholiek geloof’ verbonden was (id. 24, 28, 45). - Spijt over het volkomen uiteenvallen van zijn grote, kostbare, door velen bezochte verzamelingen, door de veiling van 1864, naar drie catalogi, klinkt ook door in het aangeh. Levensbericht: ‘niets dan de herinnering overgebleven, dat zij eenmaal bestaan heeft.’ Eexecuteurs-testamentair in de nalatenschap waren F.A. van Rappard (ook verzamelaar van Bilderdijkiana) en J.Z. Mazel (De Jager in br. van 29-4-'64; 2e brievenboek, Mij. Ltk.).
-
eindnoot6)
- Vreemde plaats, gezien de vrees in April '64 bij Wap, voor Van Vloten's gebruik van stukken, die deze van C. Immerzeel gekocht had. Van Vloten had intussen in dienzelfden Levensbode in 1867 en 1868, in den Navorscher van 1868, in zijn Bloemlezing uit Bilderdijk van 1869 overvloedig blijk gegeven van zijn diepen afkeer van den mens Bilderdijk, dien hij op de hatelijkste wijze, uiterst eenzijdig als schijnvromen huichelaar voorstelde, hoezeer hij den dichter om zijn grote gaven bleef roemen en bewonderen. Maar in den Navorscher van '68 en de Bloemlezing van '69 vinden wij den ‘welwillenden’, ‘waarheidlievenden’ Wap om zijn ‘onverdroten nasporingen’ aangaande B.'s leven geprezen en voor zijn inlichtingen herhaaldelijk gedankt (zie de noten bij punt e. dezer Bijlage). Er is dan blijkbaar een vriendelijk en levend contact tussen hen beiden. Zeer waarschijnlijk was het ook Wap, die Van Vloten tot correspondentie met Ds Ten Br. Andriesse bracht (zie Nav. 1868, 9n. en brief van Ten Br. Andr. aan Red. Ndl. Spectator, die volgt). In Levensbode IV (1870-'71) schrijft Van Vloten verder over B. in denzelfden geest als tevoren. Wap zal toch niet in dat tijdschrift hebben gepubliceerd, omdat hij spoedig een uitgever vond. Wel heeft hij ten slotte zijn afzonderlijk boek: Bilderdijk. Een bijdrage tot zijn leven en werken, dat in 1874 verscheen, nog aangekondigd in Van Vloten's Nederlandsche Kunstbode, die, anders dan de
Levensbode, periodiek (n.l. om de 14 dagen) verscheen. Wap behoorde tot de 37 medewerkers van het blad. In het no. van 10 Sept. 1874 verontschuldigt hij zich, nog steeds geen copie te hebben geleverd en deelt hij mede nu bezig te zijn met de laatste ‘schifting, scheiding, proeving, rangschikking en verwerking van een klein duizendtal aanteekeningen, sedert 50 jaren betrekkelijk Bilderdijk verzameld, in allerlei vorm en soms vrij onduidelijke chiffons, door elkander weggelegd, om later al of niet gebruikt te worden, wanneer 't mij vergund zou wezen, ook mijn woord nog eens te spreken over den grooten Dichter en den Mensch’. - In het boek zelf toont hij de uitgave door Van Vloten van Bilderdijks Eerste Huwelijk (1873) af te keuren (pp. 11-13, 28, 91, 95).
-
eindnoot7)
- In Den Haag was door Wap's bemoeiingen in 1867 met veel plechtigheid een gedenksteen geplaatst in den gevel van B.'s huis; maar dit nieuwe plan, voor Haarlem, ging vooreerst niet door. Wap stierf in 1880, en eerst in 1885 kwam er zo'n steen in dat huis (zie Navorscher 1885, 485).
-
eindnoot1)
- Verwey, gehuwd sinds 1890 met dochter van Van Vloten, die 1883 gestorven was. De bibliotheek van V. bevatte veel van Van Vl. Zie Mea Mees-Verwey (dochter van Verwey): De betekenis van Johs. van Vloten (diss. Leiden 1928), 7-8.
-
eindnoot2)
- Is bedoeld de lithograaf IJzerdraat, genoemd in Voorrede E.H.? Of de steendrukker Tresling (zelfde pl.)?
-
eindnoot3)
- Ten Br. Andr. had in 1866 al over die briefwisseling gecorrespondeerd met Wap, die hem een eersten brief had gezonden in Dec. '65. Zie in diens Bilderdijk p. 11-13 uittreksels uit brieven van dezen aan Wap van 5 Jan., 9 Mrt., 20 April '66 en 7 Mrt. '67, zo totaal andere opvattingen tonend dan wij hier in 1872 vinden, en bij de uitgave van 1873, met de brieven die deze daarna wilden rechtvaardigen. Vgl. nog br. van Ten Br. Andr. aan De Jager 31-3-'75, die straks volgt.
-
eindnoot4)
- Wist Ten Br. Andr. niet eens dat de schriftelijke nalatenschap van B. oneindig meer omvatte dan wat Van Vl. nu mocht uitgeven of drukte hij zich alleen maar zeer onnauwkeurig uit? Ook van de
intiemere familiepapieren kon dat de niet gelden; andere stukken waren aan Lod. Willem gekomen (zie voren). - Vgl. den brief van 4-1-'73, die volgt. B.'s brieven aan Cath. Reb. hebben onder Tydeman berust van 1832, kort voor Louise Sib.'s overlijden in Aug. '32, tot 1863. Louïse Sib. zal ze hebben geërfd van haar moeder, die in 1828 was gestorven. Zie de Inleiding.
-
eindnoot5)
- Zijn vrouw was in 1870 overleden; haar zuster, het laatst overgebleven kind van L.S. Bild., in April '72 (Gedenkboek 1906, 44).
-
eindnoot6)
- Dat zijn eigen kinderen, achterkleinkinderen van Bilderdijk, soortgelijke gevoelens t.o.v. de eer der familie zouden kunnen koesteren als hun moeder, schijnt niet zwaar bij den man te wegen. Dat hij met de publicatie leed zou berokkenen aan B.'s zoon, Lod. Willem, weerhoudt hem thans al evenmin. De wens, dien oom te ontzien, uitgedrukt in den volg. br. (23-10-'72; vgl. ook br. aan De Jager 24-10-'73, die verderop volgt) is na dit alles lege praat. In 1866 had hij zich verplicht gevoeld, dezen een zo ‘pijnlijke en gansch onverdiende openbaarmaking’ te besparen (Wap, a.w. 13. Diens oordeel daarover: p. 11 en 94-95).
-
eindnoot8)
- De vraag komt bij ons op: Heeft Ten Br. Andr. werkelijk de brieven zelf doorgelezen, of heeft hij het maar aan Van Vloten overgelaten? De man komt ook in ander opzicht met zichzelf in tegenspraak: hij moest door deze publicatie aan de miskende Odilde recht laten wedervaren, en Van Vloten was het al, zonder deze briefverzameling, ‘niet moeilijk gevallen’, dit te doen (zie de Voorrede).
-
eindnoot9)
- Vgl. B. op St. Annendag bekeken, 17n. En Van Vloten's Bloemlezing, 2e dr. I, 296.
-
eindnoot11)
- Sedert de verschijning van het boekje Gedenksteenplaatsing, in 1867, was Wap vermoedelijk al wel van mening veranderd: zie zijn boek van 1874, 34-36, met beroep op brief van rijksarchivaris V.d. Bergh aan Koenen van 1856. Da Costa had in 1859 nog uitvoerig van die afkomst melding gemaakt (DW. XVI, 383-389). Uit de Briefw.-Tydemans blijkt dat Tydeman het niet al te serieus opvat; inzonderheid uit het uittreksel uit zijn voorlezing over B. van 1832 (Dl. II, 338 v.). Dat was in 1867. Hier doelt Ten Br. Andr. stellig op Van Vloten's aankondiging van hun werk in den Nd. Spectator, 1872, 332 v.
-
eindnoot12)
- De Voorrede is in het boek zelf gedateerd: ‘Dec. 1872’, maar daarin staat, dat de brieven eindigen na zijn terugkomst uit Duitsland. Dat Ten Br. Andr. in Nov. nog schrijven kon, dat zij liepen tot 1798, toont al weer dat hij bitter weinig aandeel aan de publicatie zelve had.
-
voetnoot*)
- Het in deze copie gecursiveerde is door Van Vloten doorgestreept en daarboven heeft hij geschreven: Bilderdijk's eerste huwelijk; naar zijne briefwisseling met zijn vrouw en oudste dochter, meegedeeld door zijn aangehuwden kleinzoon.
-
eindnoot13)
- Van Vloten schijnt enigen twijfel te hebben uitgesproken aangaande Ten Br. Andr.'s uiting over Da Costa's onwil tot onderzoek. Hij wilde dien brief van T. wel zelf graag lezen; en het is als of Ten Br. Andr. bij de toezending al ietwat onzeker is, of hij daaruit niet te veel heeft willen halen (‘of nalatigheid’). Later, in brief van 4-1-'73, die volgt, erkent hij tegenover Van Vl., zich te hebben vergist: niet dèze briefwisseling heeft Da Costa als boedelberedderaar aan T. verkocht. Zie de ann. aldaar.
-
eindnoot14)
- Dit doelt op Van Vloten's art. Mevrouw van Heusden (Ndl. Spect. 1872, 332 v.) waarin hij de brievenpublicatie van Ten Br. Andr. aankondigt (na eerst een hatelijk commentaar te hebben gegeven op een tweetal brr. van B. aan Louise Sibille). Wij lezen daar: ‘Wij mogen er... zijn aangehuwden kleinzoon uit eersten echt voor dankbaar zijn, dat hij den brievenschat... in zijn geheel aan den dag brengen, en, voornamelijk tot toelichting
van 's dichters eerste huwelijk, in zijn ganschen omvang uitgeven wil. De “duistere nevel”, die, naar Da Costa, nog over enkele punten daarvan hing, zal daardoor geheel worden weggenomen’. Er volgt dan een inhoudsopgave die met het publiceren in gansen omvang niet geheel strookt: ‘1. Voorspel...; 2. Odilde, waarin de gansche reeks brieven aan deze, en een deel van die van haar zal opgenomen worden; 3. Mevrouw van Heusden, waarin de briefwisseling met de verlaten Odilde, tijdens en na de kennismaking met Kath. Wilh. zal voorkomen; 4. de Jonkvr. van Teisterbant, waarin de geheele briefwisseling tusschen vader en dochter’ (wij cursiveren). De brr. aan Odilde zijn niet alle gegeven, noch die welke zijn gewisseld tussen vader en dochter (daarvan ontbreken die van 1828-1831; mss. Univ. bib. A'dam).
-
eindnoot15)
- Zie den br. van 2-10-'72 van Ten Br. Andr. aan Van Vl. met ann.
-
eindnoot17)
- Nl. in Ten Br. Andr.'s Voorrede in B.'s Eerste Huwelijk, p. VI. Vgl. de brr. van 6-11-'72 en 22-11-'72 van denz. aan denz. Op den daar vermelden, doch niet meer voorhanden brief van Tydeman kon Van Vl. de handhaving van zijn verwijt aan Da Costa niet gronden. D.C. heeft déze correspondentie niet aan Tydeman verkocht, toen hij in 1832 B.'s boedel afwikkelde (vgl. de acte van uiteindelijke overdracht, in 1835, hiervóór afgedrukt). Het wil ons voorkomen dat Van Vloten's verdenking tegen D.C. op ander, maar dergelijk misverstand berust als dat van Ten Br. Andr. met betrekking tot dien brief van Tydeman, dien wij niet kennen. Aan De Jager n.l. had Tydeman ‘eens’ geschreven ‘voornemens te zijn, de pen tegen [D.C.'s] boek op te nemen’ (Tijdspiegel 1873, II, 375). Van Vloten kan hiervan zeer wel op de hoogte zijn geweest: hij kende De J. persoonlijk, bezocht hem wel, en sprak met hem over B.; De J. liet hem b.v. zijn voordracht over B. voor Mij. Ltk. lezen (De J. aan L.A. te Winkel, 29-1-'54; Mij. Ltk.). In elk geval schijnt Van Vl. van mening te zijn geweest dat Tydeman aan D.C. inzage der zeer intieme correspondentie van B.
heeft aangeboden. Dit kan een totaal verkeerde gevolgtrekking zijn uit Tydeman's klachten over Da Costa, geuit tegenover de Jager (en door dezen aan Van Vl. doorgegeven), in enkele brieven die ons wel bewaard zijn gebleven en die wij hiervóór gedeeltelijk hebben afgedrukt. D.C. heeft aan T. nimmer enige inlichting gevraagd, en T. ‘was besloten hem met zijn eigen munt te betalen, en te zijnen opzichte even zoo te doen’ (t.a.p. 26-2-'60). Wel beweert ook De Jager in hetzelfde art. in den Tijdspiegel van 1873, dat Tydeman de brieven betreffende B.'s eerste huwelijk ‘met vele andere’ aan D.C. ter beschikking had gesteld, doch dat deze er geen gebruik van heeft willen maken (395), maar de bron van dat bericht is naar allen schijn... de Voorrede van Ten Br. Andriesse! Dat het eigen getuigenis van T. in een brief van vijftien jaren her, dit weerspreekt, zal hij zich niet hebben herinnerd. Vreemd is, dat noch Ten Br. Andr., noch Van Vloten, noch ook De Jager schijnt te hebben overwogen, dat gevoelens van ridderlijke kiesheid t.a.v. zijn groten Meester en vriend Da Costa hebben belet, informaties in te winnen omtrent diens intiemste correspondentie, laat staan, daarvan het essentiële wereldkundig te maken. Hoe anders is dan het oordeel van Jeronimo de Vries Jer.zn! Dezen had D.C. om inlichtingen gevraagd betreffende B.'s finantiële ramp in 1810-'11. ‘Met vreeze’ had De Vr. hem ‘enkele losse stukken’ verstrekt; het gedeelte van het boek dat daarover handelt, heeft hij vooraf ter lezing gehad. Maar verder wilde hij niet gaan. ‘Ik zou hieraan veel meer kunnen toevoegen uit particuliere bescheiden van dien tijd,’ schrijft hij aan De Jager 9-8-'59, ‘maar zoolang de zoon leeft, en dochter (lees: kleindochter) valt het moeilijk om dat zoo alles onder 't oog te brengen van het algemeen’. En in een brief aan denz. van 7-3-'60: ‘Op mijn beurt zou ik
[na Prof. Tydeman] ook wel, naar dezelfde aanleiding van D.C.'s werk, iets in te brengen hebben, ook bij de rubriek B. en Jeronimo de Vries.’ Ofschoon zijn Vader er ‘nog al wel afkomt’, ‘zoo heeft toch dit, en andere gedeelten mij niet voldaan...’ (Mij. Ltk.).
-
eindnoot18)
- Blijkens de geboortedata der zeven kinderen, vallende van 10 Mei 1811 tot 7 Febr. 1825 hebben zij dus ten minste 14 jaar lang daar gewoond (Gedenkboek-1906, 44). Maar ‘na den dood van Odilde’ breidt dien duur nog met drie jaar uit tot na 1 Mei 1828; de verhuizing daarna zal vergemakkelijkt zijn, doordat Mevr. Burckhardt-Bilderdijk nu erfgename was van haar na de echtscheiding rijkgeworden moeder, bij overlijden in 1807 van een ouden achterneef. Of blokkeerden de contractuele verplichtingen tegenover den tweeden echtgenoot van Cath. Rebecca dien vermogensaanwas (vgl. Huet, Litt. Fant. en Krit. 24, 155)?
-
eindnoot19)
- Dr Wijnand Ehrenfried B. (geb. 1776; overl. 1844 te Hoorn). Volgens Huet zou hij niet zo'n goed man geweest zijn, maar zijn vrouw ontrouw zijn geweest (Litt. F. en Kr. 4, 155). Vgl. ook de brieven (die hier volgen) van Jer. de Vries Jerzn aan De Jager, van 20-10-'73 en 24-10-'74, met ann.
-
eindnoot20)
-
De Menschen Bilderdijk en Da Costa in Tijdspiegel 1873, 375-396; bespreking van Mr. Willem Bilderdijk's Eerste Huwelijk door J.C. ten Brummeler Andriesse (1873).
-
eindnoot26)
- Vgl. De Dichtwerken van Mr. Willem Bilderdijk door Dr. J. van Vloten, 1e dr. 1869, 2e dr. 1884. Aldaar 2e dr. p. 296: ‘Wij danken 't aan de onverdroten nasporingen van 's dichters grooten maar waarheidlievenden bewonderaar, Dr. Wap, ...’ enz.; en p. 340: ‘Een en ander naar de onverdroten nasporingen van Dr. Wap.’ Ook p. 126.
-
eindnoot27)
- Geschreven naar aanleiding van een studie van Thijm over B. in de Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken van 1868, in De Navorscher van datzelfde jaar. Het stuk is gedagtekend: Dec. 1867. In de noten wordt meermalen van Wap's aantekeningen en mededelingen gewag gemaakt (overdruk pp. 9, 10, 14, 17, 18, 22).
-
eindnoot28)
- Naar aanleiding van Van Vloten's Bloemlezing uit de Dichtwerken. Herdrukt in: S. Gorter, Letterkundige Studiën, II (1871), 105-192. Zie p. 153 v. Wap vond dit artikel ‘in vele opzigten,
uitmuntend’ (aan De Jager, 9-4-'70; Mij. Ltk.).
-
eindnoot30)
- Uit een brief van Ds B. Tideman te Hoorn aan Wap, van 29-10-'66, blijkt dat wij hier te denken hebben aan een nieuwe uitgave van den Elius. Die uitgave heeft echter ‘bezwaar gevonden, om bijvoegselen, wier openbaarmaking de familie niet wenschelijk keurde’ (Mij. Ltk. cod. 877).
-
eindnoot31)
- In gelijken zin schreef Wap aan De Jager: 2 en 15-2-'66 (Mij. Ltk.). Het ms. der lezing berust thans in het Bild.-Museum. Het onderwerp werd door Wap als volgt geformuleerd: B. in het algemeen en meer bijzonder over mijne betrekking tot dien grooten man.
-
eindnoot34)
- D.w.z. datgene wat door Van Vloten publiek was gemaakt, op grond van inlichtingen van Wap, in brieven verkregen. Van Vloten's rol gaat Ten Br. Andr. hier allerzonderlingst voorbij.
-
eindnoot36)
- Op dezen brief, en op het daarvóór afgedrukte stukje in den Nederl. Spectator, gebaseerd, en geheel in den geest daarvan, is De Jager's bespreking van Wap's boek in zijn Nogmaals Bilderdijk (Tijdspiegel 1875 II, 161-173)- Genòemd wordt deze brief daar echter niet.
-
eindnoot1)
- Vergl. Mensch en Dichter, DW. XVI, 475.
-
eindnoot2)
- In negen artikelen van Busken Huet; herdrukt in 1888 in Litterar. Fantas. en Kritieken 25e dl., 1-95.
-
eindnoot3)
- Geschreven na lezing van S. Gorter's bovengenoemd Gidsartikel, en de bestrijding daarvan door J.D. van der Plaats (eveneens doopsgezind predikant): S. Gorter's beoordeeling van Mr. Willem Bilderdijk. Een woord van Teregtwijzing. Sneek 1870. Van Vloten heeft zich in zijn Levensbode, dl. IV (1870) ook in het geschil gemengd.
-
eindnoot4)
-
De Menschen B. en Da Costa, in Tijdspiegel 1873.
-
eindnoot6)
- De Vries doelt hier op een document, door Thijm in 1868 in geding gebracht (vgl. ann. J.e. n. 27), over welks echtheid en geloofbaarheid aanstonds kwade noten werden gekraakt, zonder dat nog ooit het raadselachtige van het geval afdoende is opgehelderd. Zie o.m. J.F.M. Sterck, B. na zijne uitwijking in 1795 (1913), 34-37 en Bijl. 4; en F.D.K. Bosch, Brieven van B. aan
Kinker, in Oud-Holland 1914, 100-104, vooral 100 n. Vgl. ook boven p. 297 o.
-
eindnoot8)
- De Jager had in zijn stuk deze Vaderlijke Bruiloftsvermaning gegispt (387). Vgl. DW. XI, 37-40. - De feiten, waarop de Vr. doelt, zullen dus het leven van den bruidegom betreffen, niet dat van de bruid.
-
eindnoot9)
- Door wie? ‘Door ons’: de letterkundige belangstelling in het algemeen? Of door Da Costa zelf? Dan zou ‘van den laatsten’ wel zeer ouderwets uitgedrukt zijn voor: door den laatsten.
-
eindnoot10)
- Van Moltzer (1836-1895); 1865 prof. voor het Ndl. in Gron.; 1882 te Utrecht) verscheen in 1873 een rede: B. en het Nederl. Volk. Aan wie de schuld der verwijdering?
-
eindnoot11)
- J.B. David (1801-1866), priester, groot en invloedrijk ijveraar voor de Nederlandse taal in België, hoogleraar in de Ndl. taal en letterkunde sinds 1834, uitgever van talrijke werken op litt.-hist., als ook op taalk. gebied, had grote bewondering voor Bilderdijk, van wien hij ook onderscheiden werken uitgaf met uitvoerigen, geleerden commentaar (o.a. De Ziekte der Geleerden, 1848). Hij werd in 1864 gehuldigd door studenten en oudstudenten als voorzitter, 25 jaar lang, van een bekend taal- en letterlievend studentengenootschap. Zie over hem o.a. Levensbericht Mij. Ltk. 1868, door J.F.J. Heremans.
-
eindnoot12)
- Lodewijk Willem. Vgl. Wap, a.w. 90 en de in deze bijlage reeds gemelde uitingen van Ds Ten Br. Andr. over de betekenis van zijn brievenuitgave voor dezen zijnen oom.
-
eindnoot14)
- Jeronimo de Vries Jo.zn (1808-1880), kantonrechter te Amsterdam, zeer bekend als veelzijdig philanthroop, erfde van zijn vader Jeronimo de volledige verzameling van B.'s uitgegeven en onuitgegeven werken, brieven, voortbrengselen van zijn schrijf-, teken- en graveerstift, van bouw- en doorzigtkunde en alle zijne aan B. geschrevene brieven’ (J. Dirks, in Levensbericht Mij. Ltk. 1882, 93). Die vader had zijn
eigen brieven aan B. na diens overlijden teruggekregen, ze bij die hij van B. had ontvangen, gevoegd, en ze bij al zijn andere Bilderdijkiana aan (dezen) zijn oudsten zoon vermaakt, ‘om als een hoog te waardeeren erfenis in zijn geslacht te blijven berusten’ (Levensber. Mij. Ltk. 1853, 191; geschreven door B. ter Haar op grond van de bouwstoffen, door dien zoon tesamen gebracht, ibid 182). Van het plan, om over B.'s karakter enig geschrift te doen drukken, is niets gekomen. Zijn vader had ook het voornemen gekoesterd, uitvoeriger dan hij in het Aan den Lezer van de brieven - ed. Messchert Dl. II kon doen, over B. te schrijven, met daarbij zijn ‘geheele beschouwing over B. en het zijne... bij volkomener kennis van alles, wat hem betreft’ (Br.-ed. Messchert II, p. XVII). Ook dat was achterwege gebleven.
-
eindnoot15)
- Deze brief is geschreven na ontvangst en lezing van De Jager's opstel: Nogmaals Bilderdijk, een uitvoerige bespreking van Wap's boek, in Tijdspiegel 1875 II, 161-173.
-
eindnoot17)
- De Jager somt al de plaatsen op, waar Wap daarover spreekt. Niet ten onrechte Ook Capadose heeft een voorschot gedaan; beiden kregen het tegelijk terugbetaald (Willekes aan Wap, 20-4-'32, Bild.-Mus.).
-
eindnoot20)
- De Vries vergist zich hier: De Jager citeert Wap (a.w. 10) over Messchert, p. 167.
-
eindnoot21)
- Vermoedelijk wel Jeronimo de Bosch. Vgl. p. 116 n.
|