Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBijlage I (bij Inleiding pp. XVI-XIII).Excerpten betreffende Messchert's uitgave Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, door Dr. M Elis. Kluit genomen uit de ‘Particuliere Aanteekeningen’ van Willem de Clercq en de correspondenties van Messchert, De Clercq en Da Costa onderling (Mss. Réveil-Archief, Amsterdam). Zie voor de annotatie: p. 285. | |||||||
a. Uit: Willem de Clercq's ‘Particuliere Aanteekeningen’23 Januari 1835. 's Avonds kwam Messch. In een oogenblik van gedruktheid kwam hem een brief ter hand van Ds. de VriesGa naar eindnoot1) van Haarlem, die twintig brieven van Bilderdijk aanbiedt en dus nu den kern van onze verzameling nederlegt. 13 Maart 1835. Messch. kwam ook, en had allerbelangrijkste brieven van Bilderdijk bij Da Costa ontfangen. 1 Mei 1835. Messch. heeft de brieven van Uylenbroek, die namentlijk door Bilderdijk aan den ouden boekverkooper geschrevene, doch die nu blijken veel minder belangrijk te zijn, dan men eerst gedacht had. 2 Mei 1835. Met Messchert 's avonds bij Da Costa geweest en de 88 brieven van Bilderdijk aan Uylenbroek doorgelopen. Zij zijn veel minder belangrijk dan wij verwacht hadden en er kan maar weinig van gegeven worden. In velen (sic) is niets om te drukken. Alles is zoo zuiver literarisch dat men zich verwondert dat Bilderdijk niet anders te | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
schrijven had. - Da Costa riep nog wel eens uit, hoewel hem het zonderlinge van veel dat wij hier vonden, vermaakte: ‘quantum est in rebus inane. 14 Mei 1835. Ook nu had ik 's ochtends nog een zeer verkwikkelijk uurtje. De brieven van Bilderdijk aan Outhuys voor 1810 zoo onbelangrijk, verkregen nu op eens belang en een diepe blik laten zij in het karakter en de geschiedenis van Bilderdijk doen. Zijn aanmerkingen over het profetische en over de waarheid troffen mij. 16 September 1835. Messchert was mij tegengekomen en had allerbelangrijkste brieven van Bilderdijk uit de handen van Wiselius ontfangen, maar zoodanig dat hij niet kon begrijpen dat Wis. hem die gaf. - De correspondentie ten tijde der bezwaren was hoogst belangrijk. Alle de helden onzer Letterkunde werden er naakt in uitgekleed. 4 Febr. 1836. De Vries zal belangrijke brieven van Bilderdijk uit Brunswijk aan Messchert afstaan. Ik heb die van Uylenbroek dan met groot genoegen en deelneming gelezen. 15 October 1836. De lezing der brieven van Bilderdijk aan De Vries was mij gewichtig. Het is de leiding Gods dat wij die brieven uit geven moeten. November 3, 1836. Messchert komt 's avonds. Veel heeft hij met De Vries te stellen, deze wil aan Bilderdijk nog zoo wat bijvoegen en afnemen uit vrees dat hij anders te veel zal hinderen aan de lieden der eeuw. Da Costa zal hem nu schrijven. Treffend was de brief van KallenbachtGa naar eindnoot2) aan Messchert tonende hoe deze meer stijve rigting, zich toch ook aan Bilderdijk aansloot. - Opmerkelijk is het hoe Kallenbach met Bilderdijk bekend werd. - Hij biedt zijn brieven met warmte aan. 5 November 1836. (StemmenGa naar eindnoot3)-Vergadering bij De Clercq; (d.w.z. Koenen en Da Costa bij De Clercq). Daar verschijnt opeens Jeronimo de Vries om over die zaak van de brieven van Bilderdijk, vooral over dien eene te spreken. Wij lieten ons nogal ferm uit. Koenen die tusschenbeide stond, oordeelde dat De Vries en wij uit geheel andere punten uitgingen: De Vries wilde bewijzen dat dan toch Bilderdijk zoo kwaad niet was geweest. Wij wilden Bilderdijk toonen zooals hij was, doch tevens de Genade Gods verheerlijken die hem bewaarde. Dat een ander bij dezelfde beproeving in zulk een verzoeking kon geraken als Bilderdijk, dat kon hij niet inzien. - Bij B.'s Vader reeds was altijd een strekking geweest om de zaak van de somberste zijde in te zien. 9 November 1836. ...Messchert kwam ook nog. De Vries heeft nu met opoffering van een volzin de brief goed gevonden. Bij dien man is toch ook woeling. 20 November 1836. ...Wonderlijk zijn zijne (= Messcherts) conferenties met De Vries, die eigentlijk in eene Meniste Heidensche wereld rondzweeft, doch meer onkennis als tegenstand aanbiedt. - Wiselius heeft verstand, kennis van - waarheden. Welk een onderscheid maakt dat al terstond. 23 November 1836. In Bilderdijk's brieven aan van Wijn toch nog een krachtiger InstituutGa naar eindnoot4) dan het tegenwoordige gevonden. 8 December 1836. Messchert had weder veel bijzonders te vertellen. Hij had een lange conferentie met Jeron. en Abr. de Vries nog over h./brieven van Bilderdijk gehad. Het begint hem wel wat moeilijk te worden. Deze beschouwen nog steeds maar dat hij door zijn drukken en uitgeven de hand leent tot twist enz. 13 December 1836. ...Wij lazen veel in de brieven van Bilderdijk aan Wiselius. 25/26 December. De gedrukte tekst in Dagboek II (1888), 237 is niet volledig. Achter: het een van het ander te scheiden leze men: de brieven van Da Costa gaven nog aanleiding tot een belangrijk gesprek wegens den tusschenstaat. Van De Vries is nu alles afgedrukt. Deze die in het begin zoo gul met zijn voorrede was, heeft er al het moeilijke van ingezien, en bij het drukken is het gebleken, hoe zeer zijne gevoelens omtrent de geheele zaak van de onze verschilden. - HijkesGa naar eindnoot5) ondertusschen niet achteruitGa naar eindnoot6) heeft nu zelve gecorrigeerd doch uit groote voorzichtigheid veel onbegrijpelijk gemaakt. (Messchert toonde mij enz.................................................................................................................totdat hij alles zal gelezen hebben) en indien met gebruik van de brieven van Wiselius was er nog al wat te zeggen van het kleine mannetje aan wien Bilderdijk altijd dankbaar bleef, doch zich desniettemin regt beknepen gevoelde, toen hij eens wat sterk onder zijnen invloed was. Opmerkelijk was de wijze waarop wij de brieven van Kallenbach ontvingen, die bij het lezen van het eerste deel eenen hartlijken brief aan Messch. schreef zijne brieven aanbood en de opmerkelijke wijze mededeelde, waardoor hij met den grooten man in kennis gekomen was. 17 Januari 1837. ...J. de Vries stemde volkomen overeen met hetgeen bij ons het Resultaat van de wrijvingen over de brieven van Bilderdijk was. | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
19 Januari 1837. ...Messchert kwam en sprak zeer levendig. Met verwondering hadden wij steeds die brieven gelezen waarin Bilderdijk Wiselius zoo krachtig aanspreekt. Kan hij dat laten drukken? Of is hij zoo verhard dat hij er gantsch zich boven stelt, en de paradoxen van Bilderdijk eens wil laten zien. Nu zond Messchert een proefblad van die gewigtige brieven, en het antwoord was treffend, het verzoek van eene noot, waarbij eerbied en instemming met deze verklaringen van Bilderdijk uitgedrukt wordt.Ga naar eindnoot7) Dit te vergelijken met De Vries, die schijnbaar zooveel meer nabij stond, was mij zeer treffend. De vrijmagt Gods stond daar in practijk voor mijne oogen, en wij hadden het wel te zamen. 21 Januari 1837. 's Avonds kwam Messchert en wij zagen nog een paar portefeuilles van Bilderdijk na. Wiselius heeft nu de bladen die ik zond, met de noot volledig goedgekeurd. Wonderlijk hoe de eene brief de andere opheldert. Naauw was die zaak met Wiselius in orde of er komt Messchert weder een brief in handen van Bilderdijk aan Van Kooten, allerbelangrijkst over den klemtoon der vreemde woorden in onze taal, waarin hij zeer sterk tegen Wiselius uitvaart.Ga naar eindnoot8) Dit konden wij nu hoegenaamd niet plaatsen. En zoo moet men dikwijls veel belangrijkst opofferen. Onder de gewigtigste stukken van dezen avond behoorde:
behouden, het 2e konden wij met volle vrijheid behouden als zijnde juist thans alle deze questiën geroerd geworden.Ga naar eindnoot9) 3e dit lieten wij weg daar het een speculatie een soort van hypothese is...Ga naar eindnoot10) Veel ontwikkeling kan er nog uit die brieven van Bilderdijk geboren worden. Messchert hoopt het 2e deel tegen 1 Februari het derde tegen April uit te geven. 26 Januari 1837. Dezen avond brengt Messchert mij het tweede deel van Bilderdijks brieven. Wiselius had na de voorrede van De Vries laten vragen. GerritGa naar eindnoot11) oordeelt zeer juist over die voorrede en lacht over de protectie die De Vries aan Bilderdijk accordeert. 3 Februari 1837. De Vries heeft zijn voorrede apart laten afdrukken en aan eenige zijner vrienden gezonden, die er zeer mede opgetildGa naar eindnoot12) zijn. Nu kwam echter Izaak Bilderdijk bij Messchert. Zeer verontwaardigd over dit stuk zeggende dat daardoor oneer aan de familie gedaan wordt, dat Messchert dit niet had moeten plaatsen.Ga naar eindnoot13) Deze zoekt de zaak nog te sussen, waartoe ook De Vries zeer genegen is. 15 Februari 1837. ...De moeilijkheden in die zaak van Bilderdijk zijn veel vuldig. Nu wil Wiselius ook eene voorrede schrijven, die niet minder sujet à caution moet zijn dan die van De Vries. 19 Februari 1837. Zonderling is het stuk dat Wiselius voor zijn brieven geplaatst wil hebben, en toch ik weet niet waarom wij het minder zouden plaatsen als dat van De Vries; het eene kan weder tot opheldering van het andere strekken. 21 Februari 1837. ...De zaak van Wiselius drukt hem [Messchert] zwaar. Al zijn genoegen van het boek van Bilderdijk is nu weg, dat hinderde mij ook. 23 Februari 1837. Messchert was door het denkbeeld van die voorrede van Wiselius zeer gedrukt, meer dan ik mij kon voorstellen. Thans heeft Wiselius van dat plan geheel en al afgezien. Messchert klaagt dat er geen debiet hoegenaamd voor het werk is. Door eenigen wordt het echter wel geapprecieerd. 25 Februari 1837. De Vries ziet zich wegens die zaak van Bilderdijk in de engte gebragt, zoekt er zich op allerhande wijze uit te halen, verdraait alle zijne woorden en eindigt met de schuld nog op ons te werpen door te zeggen dat hij te veel op de uitgevers heeft vertrouwd. Brieven van Bilderdijk van 1827/1828 gelezen. Zij zijn toch hoogst belangrijk. Welk licht schittert door die duisternis heen. 26 Februari 1837. ...Wij [Da Costa, de Clercq, Messchert] lazen nog een portefeuille van Bilderdijk dat vrij snel ging. Wij hoorden het briefje van Messchert aan De Vries, dat regt goed is en waarin hij duidelijk uiteenzet het verscheiden doel van de voorrede van De Vries en van de onze en dat de eersteGa naar eindnoot14) daarin verklaard had, over zijne voorrede geene aanmerkingen te zullen opnemen.Ga naar eindnoot15 6 Maart 1837. 's Ochtends met aandoening de laatste brieven van Bilderdijk aan Da Costa gelezen. Het is de uitgaande kaars maar toch altijd hoogst belangrijk. | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
11 Maart 1837. Allergenoeglijkste bijeenkomst met Da Costa bij Messchert. Wij handelden de laatste brieven van Bilderdijk aan Da Costa af, die hoogst teder waren. 27 Maart 1837. ...Wij [Messchert en de Clercq] spraken nog over het vijfde deel van Bilderdijk dat ook weldra gedrukt zal worden. 7 April 1837. 's Avonds de brieven aan Callenbach met uitmuntend genoegen gelezen. Deze lieve broeder is ijverig en welgemeend, maar toch hoeveel eenvoudiger, hoeveel doordringender, hoe in alles op de grond nederdalende zijn de antwoorden van Bilderdijk. Het geestelijk bestaan van dezen leerde ik uit niets zoo goed kennen. Het was mij inderdaad tot verkwikking en opbeuring’. 21 April 1837. De conferentie met Messchert over Bilderdijk 5 verveelde mij wat daar Messch. zeer lang over het register sprak en niet wilde begrijpen wat wij daarmede ramen. Hij was ons een lieve broeder, maar het zalvende, het medegaande dat is zijn zaak niet, en wat gevoelig is, noemt hij poëtisch. | |||||||
b. Uit de brieven van Messchert aan De Clercq1836 Februari 10. Ik heb - den Heer de Vries gesproken, en, verre van Zijn Ed. ongenegen te vinden om tot de verzameling der Brieven het zijne bij te dragen, heeft Zijn Ed. mij reeds voorloopig de Brieven aan den onbekenden Vriend afgestaan, en behoudt aan zich nader over zijn overigen voorraad te beschikken, doch ik heb uitzicht van een en ander een geheel boekdeel te krijgen, waar dan als inleiding voor zal komen een brief door den Heer de Vries aan U geschreven. Uw oordeel en dat van Da Costa, maar bijzonder het Uwe zal over de geschiktheid der plaatsing van de Brieven aan den onbekende beslissen. De Brieven kom ik U wel even ter lezing aanbieden. Zij zijn hoogst gewichtig. 15 Februari 1836. Ook van die zijde (Wap) worden brieven van Bilderdijk aangeboden. 1836 ongedateerd. ...Bij de brieven van Uylenbroek heb ik de niet gecopyeerde op de nummer ingevoegd. Het nalezen zal U gemaklijk zijn en niet veel tijd vereischen. Geen tegenbericht ontfangende kom ik morgenmiddag bij U op de thee om ze terug te halen. 20 Juny 1836. Hierbij waarde vriend 135 brieven van B. aan Capadose. Heb de vriendelijkheid die door te lezen, en aan te teekenen, welke van de niet gekopieerde brieven, U voorkomen geplaatst, en welke van de niet gekopieerde achter gelaten behooren te worden. Met de opgaaf wacht ik de portefeuille terug. Daarna zal Da Costa denzelfden taak op zich nemen, doch zonder uw resultaat te kennen. Deze correspondentie ziet gij beiden elk uit een bijzonder oogpunt door de meer en min nadere betrekking tot Bilderdijk en Capadose en het in de brieven vermeldde Bij Da Costa zal het dikwijls zijn: de te res agitur. Door vergelijking komen wij dan tot een finaal resultaat. 1836 October 11. Ik ben zoo vrij U mijn verzoek te herhalen, om, zoodra het U eenigszins doenlijk zijn zal, mij de brieven van 1807 en 1808 te zenden. De drukker wacht er naar, en het werk dat ik om meer dan eene reden wensch te bespoedigen, ligt stil. 1836 October 24. ...De brieven van Callenbach zijn allerbelangrijkst. Ik houd mij aanbevolen om die aan Van Wijn spoedig van U te ontfangen. 1836 December 19. Da Costa verlangt dat er van het Vierde Deel, dat is Zijne Brieven, niets gedrukt worde voordat wij tesamen zijn geweest. Het derde moet wachten tot de decisie van het Instituut.Ga naar eindnoot16) Ziedaar weder een stagnatie. Enfin het zal wel te recht komen’. - Wees zoo goed het bijgaande door te lezen en aan Da Costa te zenden: dan zien wij ook dit aanstaanden Zaterdag na. De Brieven van Wiselius wacht ik van U zoodra mogelijk. Ongedateerd (Dec.? 1836) - Ik vergat gister U te verzoeken of Gij eens aan de Hr. FrançoisGa naar eindnoot17) zoudt willen schrijven om zijne Brieven. Hij meldde U ze aan U te willen zenden: daarom kan ik niet wel schrijven, dunkt mij? 1836 December 20. Gister schreef ik in een tobberij over den voortgang van mijn werk. Des avonds sprak ik GroebeGa naar eindnoot18) en vernam dat de Brieven bij het Instituut van later datum waren dan ik vermoedde: zoodat het derde deel vorderen kan. Ik hoop dat wij Zaturdag met de redactie van die aan S. Izn. Wiselius en de eerste bezendingen aan Da Costa zullen klaar komen. Dan kan de druk spoedig doorgaan. 1837 Februari 11. Hierbij volgens afspraak de laatste portefeuille der Brieven aan Da Costa. Wanneer het geschieden kon dat zij door U en Da Costa voor dien tijd gelezen worden, zou het mij aangenaam wezen U beiden heden (Zaturdag) over acht dagen ter resumtie(?) bij mij te zien. - Anders in de week daarna doch (in mijn belang) hoe vroeger hoe beter. Het opstel van den Heer Wiselius zal U door Da Costa worden toegezonden. | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
Het verzoek van den Heer Wiselius is van hem en van U aanmerkingen te ontfangen. Schrijf s.v.p. wat U zal voorkomen te behooren, en ik zal Uw aanmerkingen met die van Da Costa, en hetgeen ik er dan mooglijk nog bij te voegen heb, aan den Heer W. zenden. Mijne opinie en gros over het stuk kent gij. 1837 Juny 30. Lees eens wat Bilderdijk aan Capadose schrijft blz. 98-99 (Da Costa heeft de schoone bladen van het Vijfde deel). 1837 October 22. Aanstaande week krijgt gij het Vijfde deel der Brieven. Het trof mij dat mijn zwager zeer veel aan de Brieven heeft, vooral aan het vierde deel. 1837 Nov. 19. De corresp. van Wap is niet in uw Bilderdijk. Ik kende dat boekjeGa naar eindnoot19) toen niet. 1837 Nov. 27. Voorleden Zaturdag ontfing ik van de Heer François een brief en tegelijker tijd het nummer van de Letterbode waarin hij is afgedrukt.Ga naar eindnoot20) Ik zal er niet op antwoorden en moet alweder met dankbaarheid de leiding opmerken dat deze correspondentie niet tot mij gekomen is. Het zou hetzelfde geval geweest zijn als met den Heer de Vries. | |||||||
c. Uit de briefwisseling De Clercq-Da Costa en Da Costa-De ClercqDe Clercq aan Da Costa1835 Maart 4. Messchert was ook bij mij. Hoe hoogst belangrijk zijn de brieven van Bilderdijk. Hij zal er nog een stuk van copieeren; dat dunkt mij op dit oogenblik voor 2 StemmenGa naar eindnoot21) zeer geschikt zoude zijn. 4 Jan. 1836. Ik ben begonnen aan de brieven van Bilderdijk te lezen waarvan reeds 3 portefeuilles bij mij aankwamen. Ik hoop U er weldra iets van te zenden. | |||||||
Da Costa aan De Clercq1836 Januari 30. De briefwisseling van B(ilderdijk) wordt steeds belangrijker. Ik wacht nu, zonder U te haasten, op de portefeuille W. 3. - Inderdaad de brieven van Wiselius die ik eenigen tijd geleden eens doorliep zijn treffend. 1836 Februari 2. ...Uw denkbeeld aangaande de correspondentie beviel mij best. Zulke kleine opschriften (in de trant van Groen in zijn Archives, doch niet voor iederen brief, maar wat meer uitvoerig voor ieder collectie) dunkt mij zouden al zeer belangrijk kunnen zijn. 1836 Februari 4. Belangrijk is het resultaat van Messchert's gesprek met De Vries. Hij gaf mij heden avond den bundel aan den onbekenden vriend,Ga naar eindnoot22) die ik met belangstelling doorliep en toch - vind ik er iets in dat mij stuitte, en dat aan deze brieven om eene bijzondere reden eigen schijnt te zijn, de geest van zelfjustificatie, die anders aan B. zoo vreemd was, maar daar in den aart der correspondentie eenigzins lag. | |||||||
De Clercq aan Da Costa.6 July 1836. Zoo even heb ik de brieven van Bilderdijk geëindigd. Het was mij een weemoediger en tevens een gevoeliger poëtischer oogenblik dan ik in lang had. | |||||||
Da Costa aan De Clercq.1836 October 14. Heb dank voor Uw aangenaam schrijven met Koenen's Brieven van Bilderdijk. Ik geloof dat het stuk zéér goed zoo blijven kan. De aantekeningen uit Messchert's voorrede en uit de Brieven zelve leveren, dunkt ons, van zelf een genoegzaam resultaat op. 2e brief 14 October 1836. Hiernevens gaat weder een portefeuille met zeer belangrijke brieven van Bilderdijk, waarmede onze Messchert gaarne had, zoo mogelijk, dat wij eenigen spoed maakten. 8 November 1836. ...Messchert zal bij U geweest zijn. Ik geloof dat wij nu maar den brief moeten aannemen, zooals de Vries hem wil geven, en dat het per slot tòch goed is, dat die ééne phrasis er uit blijft. De passage aangaande Lange zag ik er ongaarne in blijven; doch ik berust daar nu in, mijn gevoelen gezegd hebbende.Ga naar eindnoot23) Wat de plaats aangaat, waarin van Mevrouw Bilderdijk en mijn persoon zullke groote verwachtingen geuit zijn,Ga naar eindnoot24) Uwe aanmerking en die van Messchert is zeer juist, dat zij een gemankeerde voorspelling bevat, en dus, zonder schijn van inbeelding zeer wel opgenomen kan worden. Gij begrijpt toch, hoop ik, dat ik zelf de zaak niet anders begrepen heb; maar ik was er in het algemeen tegen, om nodeloos namen te noemen, van een der Redacteuren of Uitgevers dezer Verzameling. Ik laat dit nu maar aan Uwe beslissing ten slotte over. | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
De Clercq aan Da Costa.11 Dec. 1836. ...en 's avonds verkwikten mij de brieven van Bilderdijk aan U, die ik U hierbij zende, en die zoo hoogst belangrijk zijn. | |||||||
Da Costa aan De Clercq.1836 December 27. Messchert deelde mij gister het een en ander uit de Voorrede van De Vries mede, een onbeduidend dingetje, zoover ik het hoorde, en vijandig genoeg in den grond. Doch het zal, denk ik, tegenover die schoone voorrede van Messchert juist een goed effect doen, en het rechte standpunt des te beter doen uitkomen. | |||||||
De Clercq aan Da Costa.Ga naar eindnoot29) Jan. 1837. Messchert zal ons nog eens bij hem willen hebben. Alles zal zich ter zijner tijd ontwikkelen. Ik moet nu eerst nog de brieven van Bilderdijk lezen. 29 Jan. 1837 (2e brief). Ziet hier een bundeltje Bilderdijk's brieven die ik dezen avond met het uiterste genoegen las en waarover wij geloof ik niet veel te spreken zullen hebben kunnende ik mij met het praeadvies van Messchert bijna in alles vereenigen. De indruk der brieven is toch veel frisscher en zij zijn oneindig veel begrijpelijker als men die in het origineel handschrift leest. Gij vindt een passage over de verwerping. Zoudt gij oordeelen dat die behalve het slot dat wat hypotetisch is, geschikt ware om aan Hopfersack te zenden.Ga naar eindnoot25) Voorts is er nog iets over een brief van Bähler aan zijn Vader. Zoude het onzen B[ähler] ook tot aanmoediging strekken als wij die zenden!Ga naar eindnoot26) | |||||||
Da Costa aan De Clercq.1837 Februari 27. Ja, ons zamenzijn over de Bilderdijksche correspondentie en hetgeen daaraan vast is, was ook mij recht tot genoegen. Die zaak met De Vries zal nu wel goed afloopen. Doch daar moet jegens hem een getuigenis zijn. | |||||||
De Clercq aan Da Costa.1837 Maart 6. De lijder rust! Met weemoed vervult ons de lezing dezer brieven van Bilderdijk uit de laatste jaren en toch nog altoos belangrijk! Ziet hier de laatste portefeuille der brieven aan U. Die aan Kallenbach heb ik nu nog niet gelezen. | |||||||
Da Costa aan De Clercq.1837 Mei 6. Ik stelde uit U te schrijven omdat ik U tegelijk mijne voorrede wilde zenden, die ik zoo even overgeschreven en nagezien aan mijne Vrouw voorlas in tegenwoordigheid van Heykes en Freyss.Ga naar eindnoot27) Gij ontfangt het dan nu hiernevens, met verzoek om er mij Uwe aanmerkingen over mede te deelen; ook Uwe keuze tusschen de onderscheidene voorgestelde opschriften van dit Voorbericht. Gaarne zond ik het Maandag aan onzen Messchert! Zoo het kan wenschte ik het daartoe bijtijds van U terug. | |||||||
d. Uit de briefwisseling Da Costa-Messchert en Messchert-Da CostaDa Costa aan Messchert.1835 Juni 22. Prof. Tydeman was op het bepaalde uur bij mij. Onze afspraak bleef geheel overeenkomstig hetgeen wij even te voren te zamen besproken hadden. Terwijl het voorstel bij de belanghebbenden rondgaat, leggen wij... al hetgeen eenigzins tot correspondentie behoort, ter zijde; en blijft daar van alles wat gij verkiezen zult tot Uwe dispositie, tegen tien gulden het blad druks, betaalbaar in contanten of boeken naar uwe keuze. Ook voor de eventueele uitgave van het overige blijft gij preferent, doch dit laatste dan geheel buiten mij.Ga naar eindnoot28) | |||||||
Messchert aan Da CostaOngedateerd, verm. na 9 Jan. 1836. ...De brief van De Clercq, dien ik gister in mijn zak gehouden heb, gaat hierbij terug. Had ik geweten hetgeen mij uit dien brief blijkt, dat het plan van De Clercq medebracht dat de bedoelde korte berichten door hem zouden gesteld worden, ik zou mij er zoo onbepaald niet tegen verzet hebben. Ik wil hem er nu nader over spreken, schoon ik bij nadenken nog bij de meening blijve dat de berichten beter in de Voorrede vereenigd worden. Doch wellicht is De Clercq over te halen tot het schrijven der voorredenen of wil hij ten minste mij er de behulpzame hand toe bieden’. | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
1836 July 22. ...Ook De Clercq heeft mij vergund als een bewijs mijner dankbaarheid voor Zijne hulp in de Redactie der Brieven, dat ik zijn exemplaar van Bilderdijk voor hem mocht laten inbinden. U heb ik ten opzichte van dit werk grootere verplichting. Niet alleen de hulp in de Redactie, maar ook Uw belangrijke Bijdragen, ja zelfs het ontwerp en de aanleg van de geheele onderneming. Dat laat zich niet in cijfers berekenen, althands niet voordat de meer of minder gunstige uitslag zal gebleken zijn. De berekening in cijfers, zal, vertrouw ik, ook tusschen ons niet noodig wezen, zoo min omtrent dat werk, als omtrent anderen litter. arbeid waarmede Gij mij zult willen verplichten. Wij dienen elkanderen met de gaven, die de Heer ons geschonken heeft en verder schenken wil. Hij zegene Zijne gaven. Uit de Brieven van Bilderdijk heb ik ook hieromtrent iets geleerd’. | |||||||
Da Costa aan Messchert.1836 September 28. Heb dank voor het schoone present-exemplaar van het Eerste Deel, de herinnering aan menig mij recht belangrijk uur. Ook voor de broederlijke toeeigening. De Heere verwaardige eenen zegen over dezen arbeid. - De Brieven van 1807 en 1808 hope ik eerstdaags na te zien. 1836 October 27. ...Lodewijk (Bilderd.) liet mij eenige brieven - daar zijn er slechts weinige voorhanden - van zijn vader aan Julius. Wij zien die bij eerste gelegenheid met nog andere papieren, waaronder wellicht nog iets voor de correspondentie, te zamen na. - Waar zijn de brieven van Van Wijn aan Bilderdijk toch? - Dat is mij geheel ontgaan. Heeft ze Tydeman U niet ter lezing toegezegd! of wat is daarvan?’ 1836 (Nov.?). Hiernevens ontfangt Gij de inleiding voor het IVe Dl. der Brieven. Ik verlang zeer naar Uw oordeel, omtrent hetgeen nog misschien bij te voegen, te veranderen, of weg te laten zal zijn. Beslis ook s.v.p. aangaande den titel. De Clercq, die het opstel reeds gelezen heeft, vond den eenvoudigen van ‘Voorbericht door Mr. I. da Costa wel het best.’ 1837 Jan. 25. Ik ontfing zoo straks Uw paket. Het nageziene blad B. ontfangt Gij dadelijk. Blad C. kan na twaalf uur morgen afgehaald worden. Blad N. van Dl II met de ms. brief gaat insgelijks hiernevens. De brieven aan Grimm, en in de eerste plaats de beide portefeuilles, die ik van De Clercq ontfing, hoop ik zoodra mogelijk door te lezen... Ik zie dat no. 13 in Bl. B. toch wel eenige opheldering behoeft; doch die zal beter op hare plaats zijn, dunkt mij, in de voorrede, in welke dan ruim zoo goed gewag kan gemaakt worden van den Brief, als onder den Brief, van de Voorrede. Om ons geheugen tegemoet te komen bij het stellen van die Voorrede, ware het goed, dunkt mij, alle dergelijke Brieven of plaatsen die in de voorrede moeten opgehelderd worden, of tot eene of andere melding aanleiding geven met een letter of teeken te marqueeren. Ik heb dit reeds begonnen te doen door het plaatsen van de letter V. naast No. 13.’ 1837 Januari 28. Het gaat met het werk, zie ik, druk vooruit. Ik verlang U, zooveel mogelijk bij te houden; doch haasten wij ons vooral niet ten koste van onze zoo noodige zamensprekingen. Misschien heeft De Clercq in de volgende week nog wel een middag (liefst een gedeelte van een avond) daartoe vrij. Intusschen ontfangt Gij hiernevens de twee portefeuilles, waarin nog wel het een en ander onbestemd bleef. - De brieven van Grimm voeg ik hier misschien ook nog bij anders kunnen zij Maandag na twee uur afgehaald worden. Hiernevens ook de proef van E. Mij dunkt, de plaats over van Zuylen kan, niettegenstaande waarschijnlijke verwarring omtrent de schriftjes, zeer goed blijven, daar toch omtrent de bedoelde persoon, geen twijfel kan zijn.Ga naar eindnoot29) Minder behaagt mij de passage op bl. 72. Cui bono deze geheele vermelding? vooral daar zij reeds zoo bekort is, en worden moest. In het woord geallarmeerd ligt toch ook een soort van ridicuul, dat mij hier voor de overneming hindert. Mij dunkt wij verliezen aan die plaats niet veel, al bleef ze geheel weg. In alle gevallen moeten er nog eenige puntjes na het woordje die. Gij ontfangt hiernevens het gedrukte aan Wiselius en het geschreven origineel terug. Beslis zelve maar het ‘geallarmeerd’ wenschte ik weggelaten.Ga naar eindnoot30) 1837 Januari 31. Ik ontfing gister namiddag Uw billet, en deze morgen van De Clercq weder eene portefeuille. Gij ontfangt hiernevens het gantsche viertal. Ik heb thands niets meer onder mij dan de brieven aan Callenbach, waarbij ik uit de papieren van Lodewijk, die van De Eerw. voegde, of het hier en daar mocht te pas komen. 1837 Maart 2. Het indringen van N. op 223 kan niet blijven, de man kan er zich erkennen en moet dit, zoo hij een goed geheugen heeft, en het wordt beleedigend. Ik gevoel, dat het met de zamenhang moeilijk gaat. Doch laat dan, desnoods de gantsche Brief weg blijven, daar wij toch Southey bij Capadose hervinden.Ga naar eindnoot31) | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
1837 Juny. ...Ten aanzien van Uw Register weet ik niets meer bij te brengen, na de daarover reeds gewisselde denkbeelden. Het komt mij voor dat Gij nu maar de beste partij gekozen hebt, U bij het chronologische, dat algemeen en volstrekt noodig was, bepalende. Evenzeer ben ik met U eens ten aanzien van het thands gesloten zijn der verzameling. Voor de mededeeling van het een en ander omtrent Julius in de briefwisseling van Ouwerkerk de VriesGa naar eindnoot32) houde ik mij gaarne aanbevolen’. |
|